De voornaamste bron voor dit verhaal is de oorlogscorrespondentie van Cyriel Deruytter. Er zijn vanzelfsprekend heel wat brieven bij tussen de broers Cyriel en Constant. Daarnaast correspondeerde Cyriel met Zarrense dorpsgenoten en Roeselaarse schoolkameraden, die meestal naar Frankrijk waren gevlucht of in Belgische legerdienst waren getreden. Behalve brieven stuurden ze elkaar ook postkaarten en fotoportretten. Adressen van gezamenlijke vrienden en kennissen werden gretig uitgewisseld.
De briefwisseling is niet compleet. Zo beschikken we vaak enkel over Cyriels brief of over het aan hem gerichte antwoord. Ook dateert het gros van de brieven uit de jaren 1915-’16. Over de laatste twee oorlogsjaren zijn we daardoor minder goed ingelicht. Toch zorgen de brieven voor een boeiende lectuur die de oorlogservaringen van Cyriel, Constant en hun generatiegenoten op een aangrijpende manier tastbaar maakt.
Enkele van de meest sprekende brieffragmenten citeren we in Het Verhaal. De integrale transcripties van de brieven kan je hieronder raadplegen, Onleesbare letters of passages werden aangeduid met een asterisk.
A.V.V.V.V.C
Villeneuve le Roi, 14-1-‘15
Constant,
Het verwondert u zeker dat ge noch brief, noch kaart van mij ontvangen hebt, sedert dat ik u verlaten heb. ’t Is gemakkelijk uitlegbaar: van zoo ik toegekomen ben, vernam ik dat Fons geheel misverstaan had; dus dat Mr. Verslype en de Burgemeester naar België slechts zouden gaan van zoo haast het zou mogelijk zijn naar Zarren door te dringen; daarop om te zekerder te zijn dat het nieuws zou tot u komen; heb ik eene kaart geschreven naar Georges om hem het geval uiteen te doen en u te laten weten dat ge mocht komen; zekerlijk was het met zekere bezorgdheid, dat ik u schreef, na Mr. Verslype geraadpleegd te hebben over de moeilijkheid voor u alleen tot hier te komen; op het goedkeurend antwoord van den Meester heb ik u dan geschreven, u daarna verwachtende; zoo verliepen 2 tot 3 weken.
Eindelijk ontvingen we [dan] eene[n brief] kaart van Jozef Knockaert; waarop hij vroeg om naar hier te komen. Daarop heeft André geantwoord en mijne groeten meê gedaan; dus moesten we nogmaals een tijdje wachten; dag op dag waren wij u allen verwachtende tot we eindelijk den 15sten Januari gerocht zijn en nog altijd niemand van u konden verwelkomen.
Lieve Broeder, gedurende gansch dien tijd hen ik naar werk gezocht langs alle kanten en er in ’t geheel geen gevonden dat kon dienen; ook niet in brouwerijen, zooals Jozef Knockaert het mij gevraagd had; want langs deze kanten ziet men nievers geen brouwerijen; te meer daar er in ’t winterseizoen omzeggens geen bier gedronken wordt.
Ziedaar hoe de zaken staan; meer nog, als we de kaart ontvangen hebben van Mr. Knockaert moesten we ons overtuigen dat onze brieven in’t geheel niet ter bestemming kwamen; zoodat Alfons Wayaerts besloot zelf naar Coxyde te komen en u te halen; maar, nutteloos, hij is slechts tot Calais kunnen komen en vandaar heeft hij u eene kaart geschreven die ge zeker reeds moet ontvangen hebben.
In Villeneuve zijn Marcel Peteghem, Aimé en Michel met Remi en Bertje Selschotter en Marcel De Bruijne toegekomen. Van Peteghem’s en Selschotters zijn geplaceerd en winnen 50 of 60 fr. per maand met de kost. Marcel Debruijne is bij ons en aan dezelfde voorwaarden; te weten; ieder persoon van 16 jaar trekt 1,29 fr. van het fransch gouvernement; ieder kint beneden de 16 j. heeft ½ fr. daags: ziedaar de voorwaarden voor iedereen; en waarvan ik tot nu toe genoten heb.
Tot nu toe; zeg ik; want gelijk ge reeds gehoord hebt, heeft men eenen oproep gedaaen aan de belgische jonkheden van 18 tot 30 jaar die niet gehuwd zijn; ten einde in hunnen oproep te gelukken heeft het fransch gouvernement samen met het belgisch bestuur die toelage ingetrokken voor de bovengemelde klas. Gelijk gij weet, Constant, heb ik altijd goesting gehad als vrijwilliger op te gaan; zoo heb ik mij met Mr. Verslype Zondag laatst, ’t zy 10n Januari, naar Parijs begeven om mij te laten opnemen als Vrijwilliger in ’t Belgisch leger. Constant, wil geen nutteloze tranen laten over mijne handelswijze, want ik ben blijde mijn vaderland te mogen ter hulp komen, om mijne medeburgers en wie weet, misschien ook onze naastbestaanden, te wreken over de onmenschelijkheid der duitschers: een krachtig voorbeeld wordt ons gegeven door den grooten kerkvoogd, Kardinaal Mercier, die spijts zijn leven, zijn medeburgers troost en de vijand de waarheid op ’t hart duwt, ja Constant, mocht ik ’t geluk hebben ’t mijne bij te brengen om een duwtje te geven en een stoot aan de vernieling en de aftocht der duitsche barbaren; mochten we onzen vadergrond weldra vrij zien van duitschen dwang en schandige slavernij.
Constant; ik zeg u nog meer; daar ik met Gods gratie besloten was zendeling te worden moet ik nog meer geneigd zijn dezen proeftijd te ondernemen met een edeler inzicht; want moest ik het geluk – ja, het geluk – hebben te sneven in dezen oorlog tegen godsdiensthaters en barbaren, ik mag verzekerd zijn mijne belooning te ontvangen van Hem, die Zyn Zelven ten beste gaf voor de zijnen.
Constant, ik heb betrouwen op den Heer; doe insgelijks zoo; en bid voor mij, ik heb het altijd gedaan voor u en laat het nimmer na.
’t Spijt mij dat ik u niet meer gezien heb en dat ge hier niet zult zijn als ik zal vertrekken; ’t zij mogen, 15n Januari. Later zend ik u mijn orders; ge moet dus nog niet schrijven.
Waarschijnlijk zal ik morgen een automitrailleuse besturen; ’t zal mijn wikkel zijn.
Constant, vele groeten aan Jozef Knockaert, Mietje en de jongens; ook aan *rudents, Mr. Brussaert, Marcel en Alberic van Nonkels Cyriels, en andere kennissen; van de burgemeester, [en] Mr. Verslype en geheel de compagnie en van uwen broeder.
Tante van Zonnebeke is dood in Poperinghe.
Tot later dus, Constant, heb veel moed.
Uwen toegenegen broeder
Cyriel.
Fecamp, 27-1-’15.
Constant,
Eindelijk toch zijt ge dus aangekomen tot Villeneuve, en er zeker goed toegevallen, daar ge er niets moet kosten, ’t is met groot plezier, natuurlijk, dat ik uwe kaart, uit Villeneuve verzonden, ontvangen heb en verneem dat ge tevreden zijt over mijne inlijving en de verhevenheid van mijn ideaal verstaat en begrijpt. Wat mij betreft, ik mag verheugd zijn dat ik mij vrijwillig aangegeven heb, want volgens ik vernam uit Parijs, moest ik met de oproeping van de klas van 14, binnengegaan zijn. Nu daar is natuurlijk niets aan te doen, ik wist het niet en dienvolgens kon ik niet handelen.
Constant, ge begeert zeker te weten hoe ik het hier stel. Wel, heel goed, ’t is nogal de moeite om u mijn dagorde uiteen te doen en de streek wat te laten kennen. ’s Morgens om 6 tot 6 1/2u trekken we ons oogen wijd open onder het pannendak van een magazijn waar we met 259 man vernachten. Daarop staan we op van onzen zak, die strooi gevuld is, vouwen we onze twee dekens en trekken onzen broek aan, om ons daarna te gaan wasschen in…een zee van water; ge moet weten, we zijn in onze zomerverblijf aan de zee en we maken er natuurlijk gebruik van om de frissche morgenlucht met volle longen in te ademen en een gezond bad te nemen in openlucht. Na het wasschen trekken we, met een ascenseur!, naar het tweede, kleeden ons ten volle aan en ziet…de gesuikerde warme koffie wacht ons ons reeds op onze kamer af. Rap krijg ik er wat in een verlotten (?) potje van 0,4 fr., snijd wat brood af en speel het binnen met wat aangekochte gelei. Om 8 ure bijeenkomst, en optocht [naar] in rangen van 4 naar den berg, [op] aan wiens voet we gekampeerd, en op een [hoogte] hoogvlakte van rond de 100 meters trotteeren we tot 11 ure – oefeningen die we tot Roeselare geleerd hebben. Om elf ure keeren we terug om het noenmaal te nemen dat bestaat uit goeie bouillon-soep met een rantsoen vleesch – 2 maar per week krijgen we korteletten- na het eten vrijen tijd, goed om een wandelingske te doen tot aan de zee om ons eten te verteren. Om 2 ure weêrom oefeningen tot 5 ure – nu en dan ook wordt ons theorie gegeven gedurende dien tijd. Om 6u avondmaal – gestampte patatten met boonen en brokskes vleesch erin gemengeld. Na het eten morgen we uit gaan in stad – en…zeg maar aan ’t hoveniertje van M. Leblanc dat de vermaarde cider niet kwalijk van smaak is – ‘k heb hem al menigmaal geproefd. Nu, sedert een dag, twee, drie, heb ik vernomen dat er in Fécamps een soldatenkring bestaat door een almoezenier bestuurd, dadelijk ben ik er naartoe getrokken en ’t is in deze zaal ik u mijnen brief schrijf. Om 8 ure is het ingangsuur, alleman moet binnen zijn om te slapen.
Ziedaar dus in’t kort ’t geen me dagelijks te doen staat, verders niets te melden tenzij dat we ’s Zondags tijd hebben om de hoogmis van 10 ure bij te wonen en ’s namiddags zijn we van 3 ure vrij. Den Zaterdag ontvangen we onze solde, die van de vrijwilligers bedraagt 1,95 fr., die van de miliciens 1, 65 fr. per week – ’t is dus niet om er veel den zot mee te houden, nog min om veel te rooken; niettemin zal ik trachten wekelijks wat te besparen om, als het de moeite waard zal zijn het u op te sturen. Voor ’t oogenblik heb ik toch nog een 25 fr. bij mij, als ge wilt ik zal er u 10 fr. van opzenden, ge moet het maar laten weten in uw volgend schrijven. Ik zal trachten entwaar kaporaal te worden, die winnen 4 fr. te week – ’t is dan ook niet moeilijk om sergent te worden in deze tijden en die winnen 14 fr. per week – er zijn er die na 2 maanden en half den graad van sergent bekomen hebben. Ik denk dat we hier zullen blijven tot op het einde van Maart.
Nu, Constant, doe voort met goed te bidden voor mij en God te smeken dat Hij mij versterke want, wees verzekerd dat het midden waarin ik mij bevind zeker slecht en onzedelijk is en men ten volle goed moet zijn en overtuigd van zijne princiepen om ongeschond dat soldatenleven door te komen en het christenideaal hoog te houden en met kracht door te drijven. Zooveel tijd heb ik natuurlijk niet meer om te bidden, maar nu, ‘k doe het kort, maar goed.
Constant, ‘k zou u vragen dat ge goed voor mijn misboek zoudt zorgen en, zoo mogelyk, kunt ge het gebruiken. Nu, goeden moed!
Wil de groeten doen aan al de kennissen: Jozef Knockaert en huisgezin – Mr. Verslype, de burgemeester en andere kennissen van Zarren en die van Villeneuve – en Mr. Frelezau niet vergeten.
Waar is het dat gij gelogeerd zijt? Bij de Kerk, in het park of waar? Heeft het nog lang geduurd eer ge ingeschipt waart?
Uw toegenegen broeder,
Cyriel
A.V.V.V.V.C.
Fécamp, 1-2-15
Lieve Broeder,
Ik verhaast mij een antwoord te sturen op [de] uwe kaart van 31n. Met vreugde heb ik vernomen dat ge met Jozef Knockaert, Mietje en de jongens goed gehuisvest zijn. Zoodat, met al de Zarrenaars die nog toekomen, er welhaast een nieuw Zarren zal gesticht worden te Villeneuve. Fonten Wayaert heeft hem dus eindelijk in ’t werk gesmeten, ‘k geloof dat hij hem lang genoeg heeft gepeinsd. Nu, beter later, dan nooit.
Och! Constant, of ik mij geneer bij den troep? Zeker. Er zijn er wel die beklagen dat ze binnengekomen zijn; natuurlijk jongens die niet bedacht hadden wat ze gingen doen; van hun getal ben ik in ’t geheel niet, want ‘k heb me te goed overpeinsd en de zaak is te heilig. Vandaag is onze compagnie de pokken gezet geweest van den doktoor en terzelfder tijd heb ik de visite ondergaan. Tot nu toe hebben we reeds 2 hemden, 2 zakdoeken en een kapote gekregen van den troep. Weldra volgen de zwarte kepi’s met oorlappen; schoenen heb ik voort ’t oogenblik nog niet ontvangen, doch ’t zal ook niet lang meer duren. Deze week heb ik ook 1,95 fr. gehad voor solde in plaats van 1 fr. 65 zooals de vorige week, maar ’t kwam hieruit voort, dat ik in Parijs 2 dagen solde betaald geweest was.
Constant, als ge nog eens schrijft, geef mij het adres meê van Meester Brussaert van de Panne, ook van Marcel en Albéric van Coillie, zoo mogelijk. Wat heeft Jozef Knockaert gedaan met zijn peerd in Coxyde; zorgt er Arthur voor misschien?
Constant, ’t doet mij zeker veel genoegen te vernemen door uwe kaart dat ge dagelijks ter heilige Tafel nadert en de H. Mis bijwoont. Zeker in Frankrijk vindt ge er weinig die ter kerke gaan; Mr. Frelezau, die zeker kent, is een door-christen mensch. Zekerlijk Constant moogt ge u niet laten afschrikken van de goddeloosheid in Frankrijk; want ’t is elk voor hem en in Gods zegen, is alles gelegen. Ten andere we moeten blij en opgeruimd zijn als we, naar het voorbeeld van Jezus, zijn lijdensweg mogen volgen en Hem gelijkvormig worden door ons lijden. Zeker een betere, een getrouwere vriend dan Jezus vinden we niet want Hij is altijd gereed om ons te ontvangen, om ons te helpen; en zijne liefdevolle woorden vloeien nog altijd uit zijnen mond: Komt allen tot mij die belast en beladen zijt en ik zal u verkwikken. O Ja! Constant, ’t is zoo aangenaam en toch zoo gemakkelijk den dag door met Jezus te leven. Hij is de vriend die ons ’s morgens komt bezoeken om gedurende den ganschen bij ons te blijven, onze raadsman te zijn en onze vreugde uit te maken; zoo is het natuurlijk dat we aan zijne grenzelooze liefde beantwoorden met nu en dan gedurende den dag om Hem te denken en onzen dank uit te spreken.
Constant, ge zegt zeker, hij is aan ’t parlesanten: toch niet, jongen: is’t zoo niet?
Het is mij nu toch mogelijk, Constant, de Zondag morgen te Communie te gaan; zekerlijk maak ik van de gelegenheid gebruik; want ’t is noodig in ’t midden waar ik ben – ge zoudt waarlijk niet het minst denken dat het oorlog is en dat het dus tijd is voor zijne ziel te zorgen; onnoodig is het dieper in de zaken te dringen, of den toestand klaarder bloot te leggen; ’t is te verschrikkelijk!
Nu Constant, ge vindt altijd toch goede jongens en zoo ben ik er ook op een stuk of 4, 5 gevallen onder andere een drukker van Oostende, een diamantslijper van Antwerpen, een propagandist van pater Rutten uit Antwerpen en een schilder uit Duffel. Wij houden ons sterk en hebben veel plezier; we hebben het ook getroffen in onze sergenten en caporaals, ’t zijn eerste klasse goede mannen.
Constant, zeg dat ik Mr. Verslype bedank om zijne kaarten en zijne wenschen; natuurlijk nogmaals de groeten aan al de kennissen.
Tot later dus.
Uw toegenegen broeder
Cyriel.
N.B. als Marcel Debruyne goesting heeft om naar den troep te komen; dat hij maar kome, maar na goed overleid en vast gedacht.
A.V.V.V.V.C.
Fécamp, 16-2-‘15
Beminde Broeder,
’t Schijnt u misschien wat lang dat ik niet meer geschreven heb, maar wil niet denken dat ik uwe kaart niet ontvangen heb, daaro. Want ik heb die reeds eenige dagen gekregen en met veel voldoening vernomen dat ge een nieuw kostuum ontvangen hebt van Mr. Frelezau en dat ge gemakkelijk in ’t werk gezocht zijt bij den hoveniers nevens Mr. Leblanc’s. Goeden moed, Constant, en tracht vol te houden! Zijt ge al gewoon aan dat soort van werk? Hoe vindt ge het nog? Naar den heer Frelezau heb ik gisteren geschreven om hem te bedanken voor al de weldaden waarmede hij mij en u overladen heeft; niet waar het is een goed mensch?
Hoe is het afgeloopen met Aimé Vanpeteghem te Parijs? Zijn al de Zarrenaars nog op hunnen post en Robert Wayaert, hoe stelt hij het in Villeneuve? Deze week heb ik al geschreven naar Jozef Bossuyt, die nu te “Paris [Bains] Plage” woont in Pas de Calais; daar zijn ze met een honderd Stadenaars; Jozef Bossuyt geeft er les van engelsch aan verschillige studenten, o.a. aan Pol Montaigne van Couckelare, dien ge zeker goed kent, want hij zat aan uwen tafel, ook aan den zoon van den exerpt Nevejan van Diksmuide en aan zijn broers.
Hun adres is:
Mr. M. Bossuyt-Phlypo
Rue de Moscou
Villa Arlequin
Paris Plage par Etaples
(Pas de Calais.)
Door een brief van Jozef Bossuyt heb ik ook het adres vernomen van Frans Strubbe van wien ik reeds een brief ontvangen heb. Hij is reeds sergeant; in de 6de Compagnie, Camp d’Auvours, Champagné (Sarthe).
Ik ben ook ter kennis gekomen van het adres van Gabriel Van Cost te Ste. Valery s/i (Seine Inférieure), Rue Neuville, 22.
Ziedaar, dus Constant, reeds eenige adressen van kennissen en vrienden. Ik heb ook reeds den brief ontvangen van André en zal hem in ’t kort terugschrijven, maar tot nu toe heb ik nog geen tijd gevonden, als ge er eens bij zijt, Constant, zeg het hem en tracht, zoo het mogelijk is van hem het adres te weten van den surveillant van Diksmuide: Nestor Lodewijkx, ge kunt het dan in een volgend schrijven mededeelen.
Nu, wat nieuws van mijnentwegen en over het soldatenleven. Wel, Constant ge moogt verzekerd zijn, dat ik mij gees[s]zins verveel; dat ik het reeds gewoon ben, wees er verzekerd van, ‘k ben al verhard in de marchen die we bijna dagelijks verrichte, ’t is ’t liefste dat ik doe; we kennen reeds al de bewegingen zonder het geweer, dat, hoop ik, we algauw zullen krijgen; we krijgen nu nog al veel theorie over den velddienst, anders weet men niet meer wat geven; nu en dan doen we ’s namiddags gymnastiek.
Schoenen heb ik ook reeds ontvangen, maar ’t was niet meer voor tijd, want mijn andere waren ver gesafeld.
Zondag heb ik 300 mannen zien vertrekken naar ’t front, ’t was schoon om zien en ’t sloeg zoodanig dat vele menschen van Fécamp er bij weenden. Deze week moeten er omtrent nog een 1000 vertrekken naar ’t front maar ’t schijnt dat er nog vele andere moeten komen in vervanging. Uit Granville vertrekken er morgen ook naar Veurne. Zeker dat die versterkingen, gepaard met wat schoon weer, al heel wat zullen bijbrengen om den duitscher een goeden klop te geven.
Ik, voor mij, mag zeggen dat het nog 2 volle maanden zal geduren, eer we gereed zullen zijn, want als we eens ons geweer krijgen, moeten we nog al die bewegingen leren, en volgens de bewering van onzen sergeant duurt dat een goe 2 maanden; nu, wat geduld.
Constant, vergeet niet de groeten te doen aan Jozef en Mietje en de jongen, ook aan Mr. Verslype, en de Burgemeester met huisgezin, aan de kennissen van Zarren en al de vrienden van Villeneuve, ook aan ’t hoveniertje en aan Karel Gunst. Is Mr. Verslype naar Parijs gegaan?
Uw toegenegen broeder,
Cyriel
A.V.V.V.V.C.
V.M.V.G.
Kamp van Auvours, 26-2-15
Beste Cyriel,
Eventjes ontving ik uw briefje en van avond begin ik maar te antwoorden. Van uit onze tenten zijn we in barakken verhuisd en hebben ieder een kamertje dat nog al geschikt is om eens mijn gedachten te laten varen bij de vrienden van wien wij reeds lang gescheiden zijn.
Wij wachten wachten steeds om inlichtingen oover ons vertrek maar steeds varen wij ongeduldig tusschen hoop en vrees. Of ik mag heengaan dit es nog niet zeker en toch moet het, want ’t leven wordt mij hier echt onuitstaanbaar. Onze commandant is ziekelyk dien kan ik niet spreken, en vroeger op velddienst zegde hij dat dat de kader blijven moest om voort instructie te geven aan de rekruten. Na de oefeningen vond ik hem seffens en hij beloofde zijn best te doen om mij den diens te bewijzen. Nu hoor ik dat er een lijst is opgemaakt met 21 *** 4 korp. En 100 soldaten en ’t zou er niet bijgerekend worden zoo dat ik dus nog 5 maanden hier zou moeten blijven.
Cyriel gij kunt niet peinzen hoe die gedachte mij kwelt, van morge trek ik af naar de aalmoezenier of de kolonel en doe mij ternoods degraderen – want tegen vertrekken wegen mij geen galons op. Het is ’t laatste nieuws en ’t belangrijkste dat ik U meedeel. ‘k Zal dan maar ook mijn begeerte voort de Heer bloot leggen en voort hopen dat Hij mij die gunst zal gunnen.
Andere nieuwtjes ook kan ik meedeelen te weten als dat ik van verscheidene vrienden nieuws af weet. Zoo heb ik Karel Van Tieghem ge*** in the Royal Hospital Bradford. Ik heb hem geschreven en verwacht weldra een antwoord. Van Pater Callewaert ook heb ik nieuws gekregen die heel voordeelig schrijft voor onze Vl. Beweging. De Vl. Beweging zal gelouterd worde, de stamtrotsch en rasfierheid zal geklommen zijn, de pangermanistische woekerplanten zullen uitgerukt worden en de fransche doornen (?) weggerukt worden. De bewegingsgedachte zal in’t volk sterker en de zucht naar Vrijheid en ’t Recht de strijd voor ieder edel einddoel, de strijd voor een Ideaal. Dit vind ik echt en d*** ook heel aanmoedigend en daarom zullen wij nog harder strijden omdat de zege*** zoo schoon zal zijn.
Nu een bloedstrijd dan een zielenstrijd. Zoo is de strijd *** en onzer voorvaderen waardig.
Van Hendrik Demeester en Gabriel Van Oost heb ik ook nieuws gekregen. Beiden peinzen opgeroepen te worden en zullen dan ook graag afkomen. Gabriel heeft reeds eenige inlichtingen gevraagd en is bereid. ‘k Peins dat onze overige kameraden moeten in Belgie en op hun dorp gebleven zijn anders hadden wij er reeds iets over gehoord.
Nu wij zullen zij dan zelf maar bezoeken en vechten opdat zij dra vrij verlost zouden zijn. Leer dan maar rap uw exercitie. Als gij nu begint uw geweer te hanteren kunt gij reeds binnen twee drie maanden gereed zijn, alhoewel gij waarschijnlijk nog langer blijven zult.
Eens de wapens oef (?) met de wapens af dan moogt u beginnen “service de compagnie” die heel aantrekkelijk en belangrijk is – misschien zyt U reeds begonnen daarmee.
Cyriel moed dus en leer maar goed mikken. Wij zullen wij trachten een gaatje te boren bij Dixmude en tot bij Zarren geraken langs de kleine vaart. Daar zal ik U dan afwachten en samen trekken wij op dan naar Thorhout. “Vive la classe, hé – dan zingen wij samen luid Viva de Liberteit”. Kent U reeds deze liedjes. Geestig niet waar om ze te zingen binst het patatten jassen.
Vergeef mij dat deze mijn laatste woorden zijn. Nu ’t is toch soldaatachtig nietwaar? ’t Is maar om te bewijzen dat ik geen schacht meer ben maar een “ancien” iets meer waard dan de “bleus” is ’t niet zoo Cyriel.
Ten slotte Cyriel druk ik U van ver mijn vriendenhand en groet U Vlaamsch-genegen en zullen samen voort onze oude gewoonten niet verliezen dagelijks eens elkander aan Jezus aan te bevelen.
Van harten aan U
Uwe trouwe vriend
Frans
AVVVC
Villeneuve-le-Roi, 10.3.’15
Beste Cyriel,
Ik heb uw kaart van 28en februari ontvangen over 8 dagen. Ik zou u reeds geantwoord hebben ware ’t niet dat ik gedurig belet geweest ben door de komst van Camiel Desimpel en Jozef Cattryse, die alhier hunnen congé overgebracht hebben. Ze zijn zondag middag toegekomen, en dezen voormiddag, vrijdag, zijn ze vertrokken. Of ze content waren over hunne verlofdagen!
Cyriel, denzelfden avond ontving ik ook ’t Roeselaernaerki van E.H. Dumon, met de lijst adressen. ’t Adres van Jan Breyne en Julien Slembrouck zal opzenden naar E.H. Dumon, daar ze nog in de lijst niet vermeld staan.
Cyriel, in die brieven die van Valentine Degrave (Degraer?) gekomen zijn, hebben we gelezen dat Louise Maesenaere nog thuis was in Zarren.
Cyriel, ge vraagt me of ’t pakje reeds toegekomen is? Ik weet van geen paksken. Is’t misschien een dat gij verzonden hebt? Nu in alle geval er is hier nog niets toegekomen.
Cyriel, ik heb er nog niet op gedacht ’t adres te vragen van Marcel Vanpeteghem; in ’t kort zal ik het u laten weten.
Verleden week zijn Marie-Jeanne, Gertrudeje, en Godelieve vertrokken naar ’n schoolcolonie, bij de Rousbrugghedamen van Yper, in Valmont, niet ver van Fécamp. ’t Is in ’n kasteel dat ze daar zitten. Er zijn 16 Damen voor in de 50 leerlingen. Ze zullen daar voorzeker straf goed zijn. Godfried gaat ook weer naar Grignan, maar komt elken avond naar huis. Ons bendeken is merkelijk geminderd, nietwaar?
Cyriel, wat de commercie betreft, het gaat z’n gang voort. Jammer dat er nu alsan zo’n slechte correspondentie is met al die troepenbewegingen voor Verdun.
Cyriel, waar zit ge nu alsan? Zullen we allicht mogen naar huis gaan? We zullen zeker nog wat geduld moeten hebben?
De klas van 17 (?) zal ook ik ’t kort binnengeroepen zijn, nietwaar.
Pol Toebat’s zoon, Germain, is ook gevallen den 28en februari; hij is getroffen geweest in zijn abri.
Cyriel, heb je nu nog nooit geen nieuws gekregen van kozijn Declerq uit Rouen? En heb je reeds geschreven naar Maurice Cottyn? Doet hem veel complementen, alsook aan alle andere vrienden en kennissen, en aanvaard de groeten van ons allen.
Uw zeer toegenegen broeder,
Constant
Mers-les-Bains 29 Maart 1915
Beste Cyriel,
Wat ben ik tevreden op ’t spoor van Uw verblijf gerocht te hebben. ‘k En wist niet dat er in sommige myner oud-leerlingen nog zooveel vaderlandschliefde zat.
Lees eens den brief die gy hier bij vindt en ge zult raden wat nieuws André wist te ruttelen. ’t Is altijd Boutte voort. Wat heeft U aangezet om vóór tijd naar ’t leger te gaan. Moeste ik in iets U kunnen aangenaam kunnen zyn, mag ik verhopen dat gy het my seffens zult laten weten.
Waar is Constant, uw broeder, weet gy nog niet van uwe familie.
Ge zult zoo goed zijn deze brief – genre service militaire – voort te zenden met André’s adres er op.
André spreekt van op gaan. Zal men nog immer voort oproepen. Men zegt dat de Belgen meester & bas zijn te Woumen & wanneer zullen zij te & over Berlijn zijn? Zult gij meêgaan?
Wat nieuws van U Cyriel zal my ook aangenaam zijn – stel het voort goed & hoop goed op God.
Genegen groet U
WhW
Rue Bellevue
Villa Yvonne
Mers-les-Bains (Somme)
Fécamp, 11-4-‘15
Beste Constant,
‘k Moet dezen keer beginnen met mij te verontschuldigen omdat ik het zoolang heb kunnen uitstellen te schrijven. Waarlijk van een verzet komt een belet. ’t Is al van den Hoogdag dat ik er op dacht te schrijven, en nu eens paste het niet, dan scheen de vrije tijd niet lang genoeg, zoodat we eindelijk, met nen dag ’t eene gaar, weêrom Zondag zijn en ik nog moet schrijven en … ook schrijf.
Constant, ‘k moet u bedanken om uwe wenschen, alsook om deze van Jozef van Mietje en de jongens.
Ja, ’t is waar, zooals Jozef me schrijft dat tijden als deze, de menschen beter tot inkeer brengen en van leven doen veranderen. Wel, een slaande voorbeeld dat tevens door zijn eenvoud zoo aandoenlijk is, volgt: ’t Is voorgevallen met 2 walen van mijne Compagnie: De eene was katholiek, de andere, de zoon van den grootsten socialist van die streek, leefde in dezelfde gedachten als z’n vader en had zelfs z’n eerste Communie niet gedaan. Met deze bezetting der duitschers besloten ze, lyk zoovelen, de hollandsche grens over te steken en hen met het belgisch leger te vervoegen. Vooraleer zyn dorp te verlaten ging de katholiek een bezoek brengen aan de geestelijkheid. Bij den pastoor gekomen, vroeg deze hem als hij alleen was om te vertrekken. “Neen, zegde hij, die gaat meê”. Daarop gaf de geestelijke hem 4 medaliën: 2 voor hem, zoo zegde hij, en 2 voor zijn vriend, met het verzoek zijn vriend te trachten te bekeren. Zoo gezeid, zoo gedaan. Op reis zijnde, reikte hij de 2 medaliën aan zijn makker toe, deze (wat reeds veel was) aanvaardde ze, en, meer, hij beloofde te gelooven, in geval hij de hollandsche grens kon overschrijden. Daarop reisden ze voort, gingen hier en daar in eene kerk of bidplaats en eindelijk trachtten ze de grens over te steken. Veel moeilijkheden hebben ze gehad, 5 keeren werd er op hen geschoten, en toch zijn ze gaaf en gezond in Holland geraakt. De socialist-zoon heeft zijn woord gehouden, sedert leerde hij morgen en avondgebeden aan zijn vriend, ook de bijzonderste punten van den kristen godsdienst, de geloofswaarheden, enz… zoodat hij dan Zaterdag vóor Paschen te biechte gegaan is, zijn geval uiteen gedaan heeft aan den biechtvader, [zooo] die hem vergiffenis schonk en hem aanmoedigde; en ’t schijnt dat hij zoo gelukkig was na de biecht en nog meer op Paaschdag, als wanneer hij zijn eerste H. Communie gedaan heeft. Is het geen treffend feit uit duizenden die gebeuren gedurende dezen oorlog? Ja, God vindt altijd degenen die Hij moet hebben. Zeker wonder is Hij in Zijne werken.
Constant, met veel genoegen heb ik het portret ontvangen van Remi, Bertje en Aloïs Selschot, alsook van Marcel en Omer Vanpeteghem.
Ja, Constant, ’t beste zal zyn van af te zien van het fabriekswerk, ge zijt te jong om zoo geheele dagen in dien slechten geur te zitten.
Wat de congé betreft, nu ben ik zeker dat ik zal toelating bekomen voor 3 dagen om u te komen bezoeken. Wanneer?, kan ik nog zeggen. Nu ge zult het in tijds weten.
Met Paschen konden we 3 dagen verlof bekomen maar ik heb het slechts te laat vernomen. Nu, ‘k geef er niet om, we zullen misschien binnen weinig geheel gekleed zijn zooals het zijn moet. Dan zal het beter zijn, hé!
In Fécamp heb ik een van de Hostens secretaris van Diksmuide tegen gekomen, hij is in Fécamp in een automobielfabriek om te leeren chauffeeren; met het doel als chauffeur bij het leger te gaan. Persoonlijk heb ik hem nog niet gesproken.
Vele groeten aan al de kennissen.
Uwe toegenegen broeder
Cyriel
Villeneuve-le-Roi, le 27 Avril 1915
Cher Cyrille,
Nous venons d’apprendre par votre lettre et vos cartes que vous vous portez tres bien à la caserne et que vous êtes habité déjà à la vie militaire.
Votre frère Constant avait le désir de vous voir encore une fois avant que vous partiez pour le front. Mais moi aussi, Cyrille, j’ai le désir de vous voir et de vous parler encore, et cela pour deux motifs que vous comprendrez bien.
D’abord, par parenté je m’intéresse à vous; de plus que je n’ai plus pu vous voir depuis le 15 octobre date à laquelle on a été chassé de la commune et que vous avez été séparé de votre père.
Ensuite, je suis votre bourgmestre; depuis que vous n’avez plus de parents avec vous, ma tâche de bourgmestre c.a.d. de proteger les membres de la commune s’augmente encore pour vous.
Pour cela, Cyrille, je voudrais bien vous voir encore une fois.
Demandez donc à votre lieutenant ou à un de vos chefs de bien vous vouloir donner la permission de venir une fois encore chez nous. Dites, que votre frère et votre bourgmestre et vos amis le demandent tous.
Je pense bien que vos supérieurs vous accorderont cette faveur et veuillez bien les remercier de ma part.
Donc jusqu’à ce que vous venez nous visiter.
Deboutte
Bourgmestre Zarren
Villeneuve-le-Roi, 7 Mei 1915
Beste Cyriel,
Gisteren avond kom ik uwen brief te ontvangen van den 3n dezer, en bij ’t lezen van dat onverwachte nieuws, kon ik mijne tranen niet bedwingen. En inderdaad, is het niet wreed voor mij, u te moeten zien vertrekken naar dat bloedige slagveld, waar reeds zoo ontelbare lijken zijn ten gronde gevallen onder ’t wreede moorderstuig, en waar elken dag nog honderden hun levensdraad afgesneden zien; en hoevelen zullen zijn die hun geboortegrond met hun bloed zullen besproeien, God weet het; misschien zal het uwe, Cyriel er ook nog vloeien. Welk ’n wreed denkbeeld?
En zoo, zie ik m’n laatste en enigste familielid van mij wegrukken.
Eerst was’t van vader, Louise, Maria, Madleintje en Jozef, dat ik ontrukt was; namen die me nooit uit ’t geheugen gaan, die me dag en nacht bezighouden en die ik nooit zal vergeten. Hoe lastig is het niet zolang van Hen te moeten gescheiden zijn en Hen misschien nooit meer te zullen weerzien ten zij in den Hemel.
Ja, Cyriel, ziedaar nog mijn eenigste en laatste hoop. Wanneer zal dan dien gelukkigen en zoo gewenschten dag komen dat wij allen samen verenigd God zullen mogen loven en danken! Wanneer? Dan ook zullen we bij Moeder zijn! ’t Is of ik zie Moeder uw stappen volgen naar ’t slagveld, waar onder ’t wappren der vlag en onder de bescherming van ’t kruisbeeld ge zult strijden en vechten, en den goeden strijd gestreden hebbende, u den palmtak als teken der overwinning zal overhandigd worden.
Vooruit dan, Cyriel, onder Gods zegen. Ter zege, voor God en Vaderland! Ziedaar uwe leus, uw ideaal, naar ’t welk ge reeds altijd gansch uw leven streeft.
Neen, ’t is mij niet mogelijk uw geluk te beschrijven. Immers, ik ken’t verlangen van uw hart.
En zoo, Beste Cyriel, sta ik nu alleen, van ons gansche huisgezin. O! welk ’n wrede beproeving! Doch neen, God heeft toch voor mij gezorgd in mijn ongeluk. Hij heeft mij ’n nieuwe vader en beschermer bezorgd.
Nooit zal het ons mogelijk zijn, Cyriel, te vergelden al hetgeen wat Jozef en Mietje voor ons gedaan hebben. Maar hetgeen dat het tijdelijke niet vermag, dat zal ’t eeuwige, door onze gebeden, vergelden in den Hemel.
Nooit mogen we nalaten veel te bidden voor hen, en de kinders.
Daar heb ik juist neergeschreven want me uit ’t harte kwam, ontroerd zijnde door het nieuws. Maar dat alles, al die tegenheden moeten we aanzien als van God komende. Die het ons overzendt met ’n goed inzicht. Ja, God geloofd en gedankt, omdat Hij u die sterkte, dien moed geschonken heeft om tot de verwezentlijking van uw schoon ideaal te komen. Ik ook, ik moet God loven omdat Hij mij voort bewaart en beschermt.
Ja, met vreugde, met grooten moed zal ik mijne kruisen dragen, en voort goed bidden, en Zondag zal ik mijne H. Communie voor U, en tevens voor Moeder, en Vader en gansch de familie, en weldoeners opdragen. God zal ik vragen, omdat gij met Zijnen zegen den goeden
(rest ontbreekt)
Cyrieltje,
Ik voeg ook eenige letters by het briefken van Constant. Gij verwittigt ons van uw vertrek naar het front.
Gy zyt een bewonderenswaardig jongetje. Ik moet u niet zeggen “goeden moed” want gy hebt er waarlyk meer dan wy allen. Wy wenschen u, Cyrieltje, dat gy dienen versterkenden moed moget behouden – de edele gevoelens die u bezielen – spreken borg dat gy hem niet zult verliezen – en gy zult er ten allen oogenblikken putten in uwen God die uwe inzichten en uw doel kent. Daarom ook wenschen wij dat gy dikwyls zoudt kunnen ter H. Tafel naderen. Gy zult er de sterkte putten om dezen ongelukkigen tyd te doorzien (?). Onzen godsdienst is nu in deze tyden onzen eenigsten troost en steun. Ik wensch u dus, Cyrieltje, veel moed voort en veel geluk. Dagelyks zullen wy voorts voor u bidden. Laat niet ons uw nieuw adres op te zenden – en als gy iets noodig hebt, gelyk wat, schryf het ons, seffens zullen wy het u zenden. Met Constantje gaat het goed – hy is gezond – en gaat moedig ’s morgens met my door, ten 5 ¼ (?) naar zyn werk. Hy is by ons, en ma (?) en zal voorts by ons blyven. Hy maakt deel als kind van den huize van ’t zelfde huisgezin – en zoo zullen wy het met gods gratie, voortdoen tot, dat wy eens het geluk hebben malkander by vader en zuster te mogen vervoegen.
Veel groeten van Mietje, de kinders en van u aller genegen kennissen.
Joseph Knockaert
Fécamp, 26 Mei 1915
Cyriel,
Mijn besten dank voor uwe lieve attentie, waar overigens, ik me toch aan verwachtte. Ik ken de getrouwheid van deftige vrienden, was het vroeger van oude vrienden dat ik ze maar had kunnen schatten; nu is het van een jonge die een oude worden zal.
Ik ben erg nieuwsgierig wanneer wij volgen zullen. Verleden zaterdag zijn er nog 100 van de 9de comp. Vertrokken voor het 3e linie. Fécamp is dood nu, er zijn bijna geen soldaten meer te zien. Ik ben gisteravond uw groeten gaan overbrengen bij den eerwaarden heer aalmoezenier – die U laat bedanken en zijn beste wenschen toestuurt – en er was juist één man, uw dienaar. Vandaag ben ik gegaan en niemand was er.
Wat anders. Ik ben in de compagnie tegenwoordig niet. Ik ben “malaad” ziek “à l’infirmerie” – dat wil zeggen: men heeft een infirmerie gemaakt in de “rue du carreau”, waar vroeger de 2e comp. lag en het pensionaat van de Broeders, ik geloof dat het meer een hospitaal zal worden voor de geblesseerden. Want, het moet geheel en gansch, van onder tot boven, binnen en buiten alles, plafonds, muren, planchers, gemaakt en geschilderd worden. Wij zijn met 5 schilders, maar ge kunt denken wat kolossaal werk dat zoo’n gebouw is. Nu, wij slapen daar (goed bed) eten daar (beter als in ’t cantonnement) maar mogen ’s avonds natuurlijk uit gaan, naar men zegt zijn we opgeschreven als zieken. We zullen dat zaterdag wel weten.
Nu vind ik dat ze er een klein beetje den draak mee steken. Net alsof ware ik thuis gebleven ik niet zooveel zou geschilderd hebben als nu. Zaterdags nadat gijliê vertrokken zijt zijn er in de 13e aangeduid (?) – den overschot – voor het 3e linie.
Hierbij zend ik u mijn portret.
Ik heb toen aan de luit . De Coenf (?) gevraagd of er middel was om in het 5e linie te gaan, en hij heeft me geantwoord “nous venons pour le 2e défaut et si vous avez un frère ou un cousin dans ce régiment vous pouvez le demander là-bas”. Men is waarschijnlijk verlegen hier nog rond te loopen. Mijn hoovaardigheid, het snakken naar de galons is de schuld ervan. Mijn straf.
Hopen we dat het nog naar onzen wensch zal verloopen, in het 3e l. U te komen vervoegen en beloven dat we elkanders nooit vergeten zullen. Daarbij voeg ik mijn beste wenschen voor uw behoud en uw welzijn en druk U nog eens flink de hand.
Uw toegenegen Edouard
Ed. Waegemans, 13e compagnie Fécamp
A.V.V.V.V.C.
Villeneuve le Roi, 31 Mei 1915
(Cyriel, ’t geld is alleen verzonden. Laat weten als ge ’t ontvangen hebt. Bidden we voort voor malkaar)
Beste Cyriel,
Vrijdag avond heb ik uw briefken ontvangen, verzonden uit Avecappelle. ‘k Had u ook juist geschreven, maar de brieven zullen malkaar gekruist hebben.
Nu Cyriel, ik kan’t gemakkelijk gelooven dat het aardig deed het 1e kwartier, en de volgende voorzeker ook wel. Nu de gewoonte zal er toch veel aan doen om u daar in te versterken; en nog de macht van Boven speelt er ook ’t groote rol in. Ja, Cyriel, moge God ons voort behouden, gaaf en gezond, mij werkman om wat geld te verdienen voor ons allen, gij als strijder voor God en vaderland. ‘k Versta heel goed dat uw doel veel edeler, veel verder trekkende is, maar die tijd is nog niet gekomen voor mij, nietwaar!
Cyriel, gisteren heb ik ’n brief gehad van Marcel Louis, die krijgsgevangen is in Holland. Hij schrijft me dat hij nen brief gehad heeft uit Zarren van Augusta, verzonden op ’t einde van Nieuwjaar, dat alles wel ging met haar, en haren man, haar ouders; en dat ze ‘nen Marcel gekocht hadden. Hij vroeg mij omdat ‘k nog altemets hem zou schrijven; ge kunt hem ook altemets eens schrijven; hij vroeg me uw adres; ik zal ’t hem opzenden en ziehier het zijnde: Marcel Louis, 11e Rég. De ligne 4/4 Barak Leopold, Oldenbroek (Holland). Alidor Degraer is ook bij hem; deze heeft ons Zaterdag geschreven; (zijn portret stak er ook bij); hij heeft nen brief gehad van den onderpastoor van Zarren, gestempeld: St. Jan, anders geen adres; er stond op dat er veel huizen rond de kerk beschadigd waren; en den 7e Maart heeft zijn vrouw Clementine geschreven uit Zarren, dat alles goed ging met hare en zijne familie, en anders goed ook. Ze had ’t adres ontvangen van den pastoor van Zarren, dus, Cyriel, hopen we ‘t, dat alles nog beter zal zijn dan we wel verwachten.
Cyriel, Michel is hersteld van z’n ziekte. Stad Catteeuw is reeds bij ons en werkt bij mij in de fabriek. André werkt nog voort in de brouwerij bij Jozef.
Hierbij ’n mandaat van 25 fr. die u voorzeker wel zal te pas komen. Cyriel, wat ben ik blij u nu en dan nog eens wat te kunnen opzenden. Gelief, alleszins, niet nalaten den 2 BK (?) tabac af te zenden, in pakken of anders. Ge kunt een paksken maken en afzenden, en er op zetten dat het “S.M.B.” is, daar Georges er u ook soms afgezonden heeft.
Cyriel, ik heb geen nieuws meer gehad van Kozijn Cyriel; en gij? En van Albéric en Marcel, en de professors van Roeselare, en René Dewilde, Leon Van Nonkel Camiel en Victor’s?
Cyriel, veel nieuws dus verwacht ik van U, en doe ook veel complimenten van ons allen aan de Zarrenaars, soldaten en burgers. Hoe stelt het Cyriel Hostens, Camiel Desimpel, Wullepit, Selvijn Vercruyse, Jozef Godderis, enz. (Nestor Mortier’s).
Maurice Vanpeteghem is in de Panne. Zijn adres: Maurice Vanpeteghem, Comp. Cycliste, mission spéciale, 2e div. d’armée Belge (en Campagne).
Meester Debacker is tegen Parijs, en geeft school aan Vl. jongentjes.
Cyriel, ’t overige nieuws tot later, en wacht niet lang te schrijven a.u.b., en den tabak te zenden, met gazetten als g’er hebt.
Veel groeten van ons allen.
Tot later. Met Gods gratie vooruit!
Uw zeer toegenegen Constant.
N.B. Veel groeten aan Frans Strubbe, M. Cailliau, Rybens, René David, enz… Mr. Brussaert
Is Georges reeds soldaat?
Adres van: Mr. Alidor Degraer, 5e batterie, Baraque Elisabeth, Camp Oldenboeck, Holland
AVVVK
Proven, 2n Juni 1915
Beste Vriend Cyriel,
Hoe blijde zijn wij geweest bij het ontvangen van uwe kaart! Reeds lang hadden we gehoord van Maurits Geerardijn, dat gij ook op ’t vluchterswagentje zaat, ergens te Koksyde, maar aan uw vast adres gerochten we niet. Zaterdag laatst vernamen we door ’t schrijven van René David aan de gebroeders Delanote, dat gij en Frans Strubbe in dienst van ’t vaderland waart, en nu eindelijk uwe kaart!
Wij (geheel onze familie) zijn hier in Proven, in een huisje met eerden vloertje, waar we in ons ongeluk, toch reeds veel gelukkige dagen in familie overgebracht hebben. Wij zijn hier alleen in ons huisje, komen danig wel overeen met onze gebuurs, en op de hofstede Delanote hebben wij als een tweede thuis. We zijn van Oost-Nieuwkerke weggekomen, ’s morgens voor 5 uur op 20 October.
De Duitschers waren in Rousselare, de Franschen te Passchendaele; wij zaten er tusschen. Den avond van den 20n waren wij in Vlamertinghe in 2 verschillende huizen: we zijn daar 6 weken gebleven. ’t Was op een hoek die maar weinig van God of zijn gebod en wist. Of het ons vaarde bij te Nieuwkerke! Dan op 30n November zijn wij door de gebroeders Delanote (philosophen) hier aan ons huys gerocht, waar we tegenwoordig nog zijn. Wij hebben soms reeds gedacht van naar Frankrijk te trekken omwille van al dat onrustig oorlogsgedoe, maar daar we hier zoo wel zijn, en nu dat we alle drie aangegeven zijn voor de soldaten, zullen we alleszins nog wachten tot na ’t conzul: dan zal het iets zijn. Nieuws van bachten de vuurlijn hebben we bitter weinig vernomen. Nieuws over studenten, niet het minste. Wat zullen we moeten vertellen als we ‘nen keer al weer te gare zijn! Nu, met geduld den tijd afwachten, en O.L. Heer laten zijn werk doen, blijft het beste. Cyriel, van zoo haast gy kunt, schrijf ons toch eens een langen brief, waarin hij uwe gevaarnissen van ’t vluchten, en van uw soldatenleven uiteenzet: we zullen allicht de briefdrager verwachten (hoe staat het nog met den godsdienstzin onder de soldaten; is er ook van dien prietpraat over Paus enz.). Cyriel, als ge de juiste adressen hebt van Jozef Bossuyt en Gabriel van Oost, ook van Constant, zend ze a.u.b. Nu hebben wij maar weinig werk en tijd om te schrijven. Van Palmenzondag immers tot nu, zijn we danig verlaàn geweest aan ’t cigaretten maken. We konden daarmee schoon geld verdienen. We deden dat samen met Emiel Lefevere en Leo Scheere, eerst in Poperinghe nu ook in Proven verblijvende. We leverden uit aan de winkel.
Ik zal eens eene kaart schrijven naar Frans Strubbe op uw aangegeven adres. Frans is zeker geestdriftig! Met mij, gaat het geheel den winter en voort bijzonder wel. Sedert we weg zijn van huis, heb ik nog geen geneesheer gezien. Nu ’t is best dat ik het verleden jaar gehad heb.
Cyriel, wat denkt ge zooal over den toestand, en wat is de meening van uw omgeving? Krijgt gij daar nog regelmatig nieuwsbladen? Als ge tijd hebt schrijf maar eens eenen langen brief: want vriendennieuws doet deugd in zulke tyden; gij weet voorzeker veel nieuws en voor ons zal ’t aangenaam zijn, uwe gevaarnissen te vernemen. We zullen intusschen voort bidden opdat het God moge gelieven ons eens allen weder samen te brengen. Wat zal dat een schoone dag zijn als de vijand eens weg is, en wij naar onze streke mogen wederkeeren! Hoe zouden al die poëten, of rhetorici het stellen ginder in ’t bezette land (?). En onzen superior en Mr. (?) Coucke en andere en andere. Nog niet al te lang geleden, is Jules eens bij E.H. René Denys geweest. Hij is Belgische aalmoezenier. Over Remi Beel, weet ik niets: et ’t is zoo moeilijk aan nieuws te geraken, van bachten Rousselare. Nu, Cyriel, schrijf ons zoogauw mogelijk. Wij blijven nu zekerlijk voort in briefwisseling. Intusschen, bied ik u vele groeten.
Uw vriend,
Odiel Roose
Soms een Onze Vader voor elkaar!
Ons adres voor de studenten: Heer Remi Roose, bij Petrus Dever, Proven, België
Fécamp, 6 Juni 1915
Beste Vriend,
Mijn besten dank dat U met zoo gauw uw eerste oorlogsdagen me hebt afgeschilderd. Ge zult me wel vergeven dat ik zoo ijverig niet ben en wacht tot Zondag om U antwoorden. Ziet, dat is mijn tijdverdrijf u. We hebben ons kamerke, in de infirmerie, voor drie man en als ik het venster open – waarvoor ik U nu schrijf – heb ik zicht op een hof van een huis dat men den achterkant naar mij staat en boven de huizen prijkt het verreikend en lachend landschap. Ziet, dat is een droomke van het huiselijk leven van vroeger. Mijn venster gaf ook op den hof en dan verder de boomen en…
Cyriel, als ge me nu nog eens schrijft moet U me eens een flink weg schrijven wat ge van mij denkt en dacht toen ge nog in Fécamp waart ook én betrekkelijk mijn karakter én betrekkelijk mijn hierblijven (als een goede vriend (dus met niet als een vleier). Ik denk nog alle dagen aan U.
Uw toegenegen Edouard
Fecamp den 15-6-1915
Beste Vriend Cijriel,
Ter stond mijne goede gezondhtyt kom ik u eenige regelen te schrijven en laat u ook weten als dat ik [goet] goed u kartjen ontvangen heb. Cijriel ik krijg ook van tijt niews van José. Maar van Prosper heb ik nog niet ontvangen. Nu, Cijriel, hier in Fécamps is het nog altij hetzelve, het is ’t is hier jhuist gelijk dood en er zijn nog geene reckruten gekomen (?). Nu ik verlang (?) er niet naar want nu heb ik hier het leventje zulle (?). Maar (?) het ’t is hier veel verbeeterd van de kost ook en ook meer solde dan vroeger 2,80 fr. hebben de mannen nu en wij ge?schen [?) voor niet. Nu Cijriel ook (?) maakt gij het daar nog in ons klijn Belgen. Hebt gij daar al duitschers gezien maakt er maar veel kapot te maken dat hij zij wat marcheren (?) want die smèrlapen zitten daar nu allang genoeg en want het zij die ons allen demitoer a droit doen leeren hebben en per ziemastiek maar dat zij maar algauw per ziemastiek naar hun lant en treken ook dat wij er van af zijn en dat wij weer lieber zijn en potten mogen drinken. Nu Cijriel ik denk niet van bij hun naar het front te komen want ik ben hier tog beter als daar en mij lief komt zondag naar hier voor te wercken en dann zal ik mij nog beter jeunen zullen. Cijriel wat zegt gij van onze portreten wij staan nogal goet nietwaar maar gij staat er op veele niet goet op het is overal aan u mont en zij zijn ** allen gelijk maar het ******* nog al p?seeren . Nu Cijriel gij zecht dat gij veel moet schrijven maar dat gij moet weeten wat ik hier te schrijven heb dat is nog wat anders zulle ik zouwe wel geelle dagen moeten schrijven en nog reklameert Loigi (?) dat hij moet lank wachten achter antwoort dat ik nog zoo verachtert ben. Maar er zijn er veele van mijn maaten die ook in het front zijn die mij schrijven en naar 4 (?) broeders *** ik weet hast (?) zelf niet waar ik al moet schrijven. Mijnen austen Broeder dien ik niet meer van goort en hat seeder hij in het fort van Hasdonk was en nu heeft hij mij gevonden, hij is in St. Janskapelle bij Poperingen ik dacht dat hij allank doot was ik ben content dat ik nu ook weet waar hij is. Cijriel nu heeft Louis iets geschreeven zulle hij stont op santinel op de eerste line en in den nacht ter 12 uren oorde hij daar iets in het water en hij dacht dat het eene duitsche patrouille was en hij gink er naar toe en het was een stier dat hij daar voor zig had en hij riep waar gaat gij naartoe mijneer en de beest stont te zien naar hem gelijk zot zegt hij; dat is ne man ee diene Louis maar hij zoude mij geren bij hem hebben. Cijriel gij moet niet veel op mijn geschrifte letten zulle want ik ben astig en ik schrijf nog liever alzoo of altijt uitstellen. Zoodus hier gaat het nog met allen goet en zij moeten ast geene ixercisi meer doen en veelle copelementen van Wayeman hij is hier nu beezig met schilderen. Nu Beste Vriend hebt veelle courage het zal wel eens beteren tot later slap wel en schrijf mij weeder als hij die porttretten ontvangen hebt.
Anvaart mijne beste groet
Uwen Vriend *******
De hand van vore en schiet maar goet naar de duitschen hersch *** zulle
30-6-15
Beste Cyriel,
Vandaag zijn wij voor ’t eerst weer in de tranchees en dit voor 12 dagen; naar ik zien moest zyt U die dagen in de Panne niet geweest. Toen ik gehoord dat het 9de U aflossen zou en zoo zoudt U binnen klene (?) acht in de Panne liggen.
Cyriel dat zal ongeveer van 4 tot 12 moeten zijn.
Welnu Cyriel wij komen den 11 weer naar Adinkerke en als het iets wat regelmatig gaat zoo zal ik er U toch vinden kunnen binst een dag. Ik verlang om weer eens bij elkander te zijn. ‘t Is reeds zoo lang dat wij elkander niet meer gezien hebben. Gij stelt het nog voort goed zeker Cyriel. ‘k Ben God zij gedankt nog frisch en gezond en ‘k moet U daarbij nog aangenaam nieuws vertellen. Over drie dagen kreeg ik een briefkaart uit Le Havre die het adres opgaf (denk ?) Van Remi. Seffens heb ik geschreven en is het laatst gekende adres nog juist dan verwacht ik antwoord omtrent Zaterdag of Zondag. Mochten wij dit geluk hebben nietwaar? Ziehier zijn adres
Remi Beel, Rue Lecat n°7, Rouen (France)
Op denzelfde dag ook kreeg ik voor het eerst nieuws van Jozef Delannoo [niet zeker over naam] die het heel wel stelt en soldaat is als wij. Ziehier zijn adres
1e regiment carabiniers
IIe Bat
4e Comp
6de Legerafdeeling
Hij zal dus in groote rust komen in De Panne Cyriel. Wij zullen binnenkort nog kunnen klasvergadering houden in de tranchees. Op denzelfden dag ** ontving ik nieuws van Arthur Hemelryck die in een klooster ligt in Engeland.
Kozen Marcel heeft mij geschreven dat hij een aanvraag zal doen om in het 8e te komen.
Dees week ook trekken de jonge schachten naar het ** en direkt toen naar de centr. (?) Zoo V. Vereecke, B. Van den Abeele, zien (?) zouden wel al de studenten binnenmoeten!
Cyriel ‘k verhoop wel dat dees nieuwsjes U zullen aanten (?) en ‘k sluit met de vaste hoop dat het missschien de laatste brief is die ik zal moeten sturen naar het 1e J. Reg. daar gij straks in het 8e zult zijn.
Tot later weederom. Bidden wij voor elkander.
Uw beste vriend,
Frans
AVVVK
Proven, 5 juli 1915
Gisteren heb ik uwe briefkaart ontvangen, met Remi’s adres. Ik had juist een brief ontvangen van Frans waarin hij ook hetzelfde adres opgaf. Ik heb aanstonds geschreven. Ik kon bijna niet gelooven hoe Remi gevlucht is: wij zullen allicht onze klasse geheel hebben gevonden. Gij weet reeds dat de jongelingen van 18 tot 25 jaar binnen worden gevraagd. Voor ons is het vrijdag aanstaande “conzul” en zaterdag het vertrek. Ik denk dat ze mij niet zullen willen. Als ik daarover nader nieuws weet schrijf ik u nogmaals. Hier in Proven worden er 91 opgeroepen. Vlaanderen, bijzonderlijk West-Vlaanderen zal dra wellicht met heel zijne schoonste jeugd in den strijd zijn. Mochte uit dit laatste offer dezer tijden, Vlaanderen nu verrijzen voor een volle leven. Mochten we na dit bewijs van getrouwheid aan ’s lands rechten, voor Vlaanderen ook volle recht verkrijgen. Hoopen we dit! Nu of nooit!
Cyriel mijnen besten dank voor de twee “écho de Belgique” die ge mij gezonden hebt. Welke prachtige brieven van Frans. Nu is het wel wezenlijk, geestdrift wieg der groote daden! Nu, lijk Frans mij laatst schreef is het voor u het echte leven der werkelijkheid. Gelukkig zijt gij dat ge in al de dorheden dier werkelijkheid, uwe idealen zoo ongeschonden bewaart en bewerkstelligt. O voorzeker dat het voorbeeld door u allen gegeven veel uitoefent op uwe omgeving! Mocht er na den oorlog toch hoe langer hoe meer christelijk leven geleid worden. ’t Is het eenige noodige schier! ’t Is daar alleen dat de geluksbronne te vinden is. Daar blijft geluk, zelfs in het lijden, daar blijft er vrede zelfs in den oorlog! De oorlog, de grote tijd van lijden en offers; dat hij ook de tijd van zuivering zij! Cyriel doe soms een “onze Vader” opdat wij allen, zoo recht op het groote levensdoel mogen afgaan, lijk gij het nu doet. Want wij leeft daar nu toch enkel en alleen voor God en zijn zaak. En elken last, ge draagt hem omdat gij hem aanveerdt hebt uit liefde! O dat wij toch allen zoo waren.
Cyriel, ik denk dat er nu, al is er in ’t Belgisch leger veel kaf, dat er toch ook veel goede elementen in zitten. Die soldatenbrieven uit den “echo” zijn allen staaltjes. En dan die prachtige verzen: “Aan Hendrik S… gesneuveld op ’t slagveld”, ’t zijn perels! Dat is toch wel een schoon weekblad, dat zoo diep het tegenwoordige zielsleven draagt. ’t Is zoodanig gegroeid uit het tegenwoordige leven; die schoone hoofdartikels , over den huidigen tijd, dan dat belangrijke voor de vluchtelingen, dan uit soldatenpenne. Waarlijk ’t doet deugd zulke gazetjes te lezen. Bij de soldaten zijn ze zeker ook gegeerd!
Cyriel, ik verwacht in ’t kort eenen brief van u; nu zal ik hier weer alleen blijven, en ’t zal meer dan welkom zijn. De last van alleen te zjin, zal ik ook maar opdragen aan O.L. Heer.
We moeten nu alle doen voor Hem. Moesten er adressen zijn van onze makkers die veranderen ten gevolge van het binnen vragen der soldaten, laat het mij a.u.b. weten. Ik denk, dat ik allicht aan Hri Demoens adres zal geraken. Hij is alleszins gevlucht: langen tijd is hij te Herzeele geweest, maar nu is hij met zijn broeder ook als vrijwilliger opgetrokken.
Nieuws weet ik al maar weinig. In uw soldatenleven is er voorzeker meer en ik verwacht er in’t kort, een heelen brief vol. Intussen bied ik u de beste groeten van ons allen.
Uw genegene
Odiel Roose
Adres blijft: Odiel Roose, bij Petrus Dever, Proven
A.V.V.V.V.C.
Villeneuve-le-Roi, 13 Juillet ’15
(Brasserie de l’Espérance)
Beste Cyriel,
Nogmaals zend ik u mijn wekelijksch briefken; het is gedagteekend en geschreven in de brouwerij, ’s middags juist na eten. Ik stel ’t voort goed in de brouwerij; ik win 5,5 f. daags, en [tegen] om 6u 1/2 s’avonds ben ik thuis zoodat ik op m’n gemak al de commissiën nog kan doet voor Mietje. Waarschijnlijk zal ik in’t kort 6 fr. hebben en ik heb zooveel bier of ik wil, maar zooals ge weet ik ben geen grooten drinker; ook trek ik voort ‘n 1,25 f. zoodat ik toch nog iets kan sparen; ik heb reeds ‘n 400 fr. zuiver; nu ’t is geen nood dat ik veel verdoe; weinig of niets. Want later zullen ze genoeg te pas komen. In de eerste dagen moogt ge nog 25 fr. verwachtende zijn. Want Cyriel, ge hebt het meer noodig dan ik. Ge moet u kloek houden, en ge moet niet laten van ’n ferme pijp te rooken; ik zal het liever versparen. Cyriel, ge moogt het nooit laten van te schrijven als ge iets noodig hebt.
Cyriel, hebt ge nooit geen keur van schoen te vinden, soldatenschoen, welke de soldaten soms wegsmijten of verkoopen voor ’n lage prijs, lijk ik er ‘n paar heb van ** voor 4 fr. omtrent nieuwe schoen; ’t zouden nogal groote mogen zijn, n° 43; zoo heeft Aimé er ’n paart schoone Engelsche schoenen meegebracht van den troep. Kan ik ze niet dragen, ze kunnen dienen voor ’n ander.
Cyriel, ik geneer mij voort goed met Mietje; ik ben haar onderdanig en zij ook zorgt goed voor mij. Mietje is erg gekuld, dat ze geen Fransch kan, en zoo te biecht niet kan gaan; want haar laatste biecht was in Januari. ‘k Moet altijd veel complementen doen.
Cyriel, Jozef stelt het ook goed in Vignes (adres: Mr. Gilbin et Veuve Coutrau, Brasserie de Vignes, Andelot, Haute Marne). Schrijf hem maar eens, ’t zal hem veel genoegen verschaffen.
André en Remi en Marcel en André Toebat zijn Dinsdag vertrokken. Remi zit alleen in ’t noorden, en de 3 andere zitten in Parigné l’Eveque. Jean Frelesau is ook soldaat – bij de artillerie (vrijwilliger).
Cyriel, Georges Brussaert is hij ook op? Joris Deboutte zal nog eens in verlof mogen komen in ***; en gij, Cyriel; van de 1e occasie dat ge hebt kom maar af; ge zult wel gekomen zijn, ge zoudt kunnen tabak meebrengen, als ’t mogelijk is.
Cyriel, wat nieuws op ’t gront? Weinig vooruitgang? En de Zarrenaars, en Frans Strubbe. Ziet je nog professors van Roeselare; doet a.u.b. veel complementen.
Cyriel, mijn liedje is ’t einden voor dees week.
Stel het voort goed en veel couragie, dewelke uw vurige godsvrucht u verschaft
Veel groeten van ons allen en niet in ’t minst van uw zeer toegenegen broeder,
Constant
God ten Eere! N.B. Cyriel, ’t ware misschien beter van ’t geld op te zenden als ge ’t begeert, doordien dat ge ’t toch hier of daar moet in bewaarnis leggen, en aangezien het u toch in 3 dagen toekomt. Ge moogt niet te lang wachten het te laten weten. ‘k Zal nog eens schrijven naar kozijn Cyriel.
AVVVK
Honfleur den 28en juli 1915
Beste vriend Cyriel,
Ik heb het niet noodig gelijk gij naar de tranchee’s te gaan om u een antwoordje neer te pennen, daarvoor moet ik mij maar neerzetten aan mij lessenaar, die tevens dienst doet als stoel, zitbank, bed, tafel en nog honderd andere diensten. Kunt ge dus nog iets nuttiger, iets gerieflijkers, iets praktieker uitdenken dan hetgeen de strooizak is voor een militair? In ’t eerste schijnt hij ons wat wederspannig en stijfhoofdig in al zijn diensten, doch welhaast moeten we bekennen dat er niets eenvoudigers kan uitgedacht worden en stilaan krijgen we er zoo een toegenegenheid voor om niet te zeggen een zekere liefde, zooveel te meer daar hij ons de gelegenheid geeft om wat af te zien voor Hem die ons zoo beminde en die zelfs zijn hoofd in de rust op een steen kon neervleien. We moeten dan nog gebuigen (?) dat we beter zijn dan Hij niet waar? En we moeten ons verheugen dat we ons zoo want naar zijn voorbeeld schikken ’t zal voor ons eene gelegenheid zijn om de evangelische deugd van armoede te beoefenen, het zal ons helpen het “Christum habitare in cordibus nostris” te verwezenlijken. Wat was Christus immers anders dan armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid en Hij was het zoo hoog dat we met ons menschelijk woord het niet kunnen uitdrukken.
Zijn beeld in ons maken is het eerste en het belangrijkste deel van ons ideaal, bijzonderlijk voor ons nietwaar Cyriel die ons voor hebben later zijne bedienaars te worden. ’t Is nu om het even waard, als we Hem maar dienen uit gansch ons hart en uit gansch onze ziel, en de diepte van die uitdrukking is zoo groot nietwaar, uit gansch ons hart, uit gansch onze ziel, t.t.z. al onze gevoelens, gedachten en wil met de daden die hij voortbrengt.
Benevens de deugd van armoede kunnen we hier ook de deugd van zuiverheid als in een vuuroven louteren, want zij wordt hier veel aangevallen en ongelukkig genoeg toch zooveel zijn er van afgevallen. Ach, moest ik uit honderd mijner wapenbroeders hier, er tien uithalen van wien ik nooit een slecht woord hoor, dan zou ik zeker niet weten hoe er aan te beginnen. Ja, er zijn God danks eenige goede, en ze zijn het heel en al doch de jongen hebben veelal geen ideaal dat hun ophoud en ze zijn om zoo te zeggen heel en al aan hun zelf overgelaten. Bij hen kunnen we misschien het meeste goed te weeg brengen, bij hen ligt misschien voor ons ook een apostolaat van het woord benevens dat van het voorbeeld dat we in ’t algemeen meest kunnen uitoefenen, met er bij natuurlijk en het meest nog het apostolaat van ’t gebed.
De derde deugd is de gehoorzaamheid. ’k Moet u niet aanduiden hoe we deze hier kunnen uitoefenen, ge weet immers genoeg hoe de toestand is bij het leger, en wat voorbeeld er vele jongens daar in behoeven, want de kritiek der
(rest ontbreekt)
Villeneuve-le-Roi, 28 Oct. ‘15
Beste Cyriel,
Uw briefken van 23en heb ik ontvangen gisteren avond; hij was opengedaan geweest, en ’n “censure militaire” was er opgeplakt, en “Eggewaartskapelle” was uitgestreept.
Cyriel, hierbij zult ge ’n mandaat vinden van ‘n 25 fr.; zal het voldoende zijn? Zoo niet, ik zou er u nog 25 zenden; daar we hier slechts mandaten krijgen van 25 fr. Cyriel, ge zult ’n uurwerk nog kunnen kopen nu dat ge in de Panne zijt, alsook ’n nieuw zaksken, of war ’t misschien beter ’n keten te gebruiken. Cyriel, ge hebt uw oude horlogie nog niet ontdekt zeker; z’is weg, en ge zult ze niet meer terugvinden; nu ’t is ’n klein ongeluk (’n tegenslag in de menagie).
Cyriel, van Mr. Pil hooren we niets meer, en heb je zijn adres niet, zijn zijn ouders in St. Maur misschien; het ligt in Parijs, dus niet ver van hier. Hadde ik z’n adres, ik zou hem eens schrijven.
Cyriel, Jozef komt zaterdag avond in congé voor eenige dagen en we zullen dan eens die 5 cigaren smooren op uw gezondheid; ook zal ik ’n halven pak (kilo) tabak geven aan Jozef, dat ik verspaard heb. Cyriel, ik zal ook veel complementen doen van u.
Zondag zal ik ’n mis doen lezen door E.H. Pastoor van Ablon op 4en november, op Vaders naamfeest, om God te bedanken omdat Hij hen bewaard heeft en gezegend heeft tot dan, en opdat Hij hen voort in volle gezondheid zou laten en hunne ondernemingen zou zegenen; in één woord dat we ze allen zouden mogen wederzien gaaf en gezond.
Cyriel, ik zal ook Gods zegen vragen voor u en mij; opdat gij, als soldaat van Christus, den goeden strijd zoudt mogen leveren voor God en vaderland, en dat ik voort wat geld zou mogen verdienen voor ons beider onderhoud, alsook zoude mogen Godes minnaar blijven, Hem vuriger beminnen en stipter zijn geboden onderhouden. Nu, Cyriel, ’t is hetgeen ik ook zal vragen in mijn H. Communie op den schoonen Allerheiligendag; en dan op Allerzielen, Cyriel, dan zullen we ook Moeder zaliger niet vergeten, nietwaar; neen, zulks ware onmogelijk; iets dat we nooit, geen enkel oogenblik van den dag vergeten.
Nu, Cyriel, zijn we malkaar in onze gebeden indachtig, en op Gods gratie steunende, zullen we voort gezegend en bewaard worden.
Zoodus, Cyriel, ’n Zaligen Hoogdag van Mietjes, de jongens en Staf, alsook van uw zeer toegenegen broeder,
Constant
Gode lof!
N.B. Cyriel, ook ’n Hoogdagwensch a.u.b. aan Mr. Brutsaert, en Emiel David. Hierbij ook nog 2 portretten, en zeg mij, als ge er een gezonden hebt naar Marcel Vancoillie, E.H. Viaene, en kozijn Declercq.
Indien ’t mogelijk is zend ook eens een paksken 2, 3 tabak of cigaretten.
Oost-Vleteren, 2 November 1915
Beste vriend Cyriel,
Ik had over lang al gedacht u het nieuws over Zarren te schrijven; maar hoe ik het vergeten heb weet ik niet. Ziehier dus.
Vrouw Beauprez, Valentine Degraer verliet Zarren op 15 juli met pastoor Sioen, een woumenaar. Op 23 oktober 1914, zoo schrijft zij, kwamen om 6u ’s avonds een duizendtal duitsche ruiters aan op Zarren. Al de dorpelingen werden bijeen gejaagd voor het huis van den secretaris en er strang afgetast. Een 50tal menschen waren daar bijeen en mochten niet roeren. Seffens werden 19 volgende huizen afgebrand: de meisjesschool, de post, de huizen van Bruno Degraer, Louis Winne, Valentine Degraer, Pol Vercruysse, H. Vanbesien, J. Depoorter (Kruiskalsijde), de stalling van de pastorij; ook was een begin van brand ontstaan in de pastorij, slechts een tapijt brandde op, verders werden alle meubels stuk geslagen. Zijn nog vernield, de huizen van: Ch. Vandamme, Julie De Wulf, Aloïs Hosten, Vercruysse, Ontvangers; L. Piqueur en de molen; Jer. Verbanck, Emilie Gryspeerdt, Aimé Van den Broucke; Oud-gemeentehuis, Patistje, de brouwerij Schottey; hofstede van Edm. Van den Broucke, huis van den dokter , Maesemaersmolen, hofstede van de W(edu)we Selschatter.
De overige dorpelingen die niet gevlucht waren of niet op de markt stonden, zaten opgesloten in de kelder van Knockaert’s brouwerij; zij werden er bewaakt d, doch door vrees bevangen kropen ze door de kleine venstertjes die op het wegeltje langs het kerkhof uitgeven en vluchtten naar Cortemark. Na twee dagen keerden zij meest allen terug en mochten opnieuw hunne huizen bewonen.
Gij herinnert u misschien nog, Cyriel, dat ik u overtijd schreef dat uw vader met de meisjes en de meid ook in den kelder kwamen. Uit een brief van Valentine aan Cyriel Warmoes vernamen wij dat uw vader’s winkel niet beter kon draaien, dat ze veel, zeer veel geld wonnen. Leo Goderis alleen mag nog van de parochie gaan. Twee maal te week haalt hij, vergezeld van duitsche soldaten, de winkelwaren voor geheel de parochie.
Waar de inwoners op de vlucht waren, zoo vervolgt zij, werd alles kort en klein geslagen; elders was niets misdreven. Een ijzerenweg ligt van Baersdamme langs ’t Oude mannenhuis, de Linde, de kruisstraete naar Houthulst; een andere van ’t Roggeveld naar Clercken en Woumen. Een 3de ijzerenweg loopt langs Wercken naar Bovekerke en Vladsloo. Het kanon dat Duinkerke beschoot staat aan de Preekboom. Er staan veel barakken op Zarren. Ook zijn er duizenden duitschers begraven op ’t hooge land van Baersdamme. Van aan Van Petegem’s is iedereen thuis. Veel vluchtelingen verblijven op Zarren. Te Eessen zijn 130 en te Staden 200 menschen doodgeschoten.
Zoohaast ik nog nieuws weet over onze parochie, zal ik het u laten geworden. Doet veel komplimenten aan Constant. Heb goeden moed.
Vele groeten van geheel ons huisgezin.
Uw toegenegen vriend,
Marcel Dewilde
Yzer, den 12en December 1915
Beste Vriend Cyriel,
Een Zondag in ons beestenleven, hedenmorgen immers heb ik weer ’t geluk gehad mijn God aan den communiebank te nutten.
K Zeg beestenleven en waarlijk hé Cyriel ’t doel ervan is nog lager dan dat van een roofdier: zijn evenmensch dooden, daar bij worden we bijna voortgezweept als een bende dieren zoo werktuigelijk wordt immers de regeltucht bij den troep opgevat (oh de fameuze militairen dienst en overheid niet lang moet de ondervinding duren om te beseffen hoe kleinzielig als totaal dwingend ze wordt opgevat ons een leven doen leidend dat ons schijnt terug te brengen tot den tijd der krochtmenschen. En ’t doet dan eens deugd op zulke dagen lijk heden als we ten volle tot nadenken gebracht worden eens te overpeinzen hoe dit lage leven voor wat ons lichaamsgemak aangaat de grootste vruchten kan dragen voor ons hoogere zieldoel. Gij hadt gelijk, Cyriel, mij het zacht verwijt toe te werpen uit het evangelie Ubi est fides vestra? Waar is uw geloof, uw vertrouwen, waar is uwe godsdienstige overtuiging die het lijden heiligmakend heet, kent ge dan de vreugde niet meer waarvan Jezus zong, de vreugde van de tranen van de vermoeienis en afgematheid en ook van het zielelijden, verlatenheid en moedeloosheid want eerdaags klonk het uit den mond van Hem die het lijden in zijn diepste plooien moet gevoeld hebben. Zalig zij die weenen, ook de H. Paulus moet ergens gezegd hebben dat in de nietigheid van het lijden zelfs van de zonde die zelfs klein nog toch een groote zielsramp is de kracht tot manmoedig draegen van een beter leven te vinden is.
Dank U, Cyriel, dat gij er mij ook op gewezen heb, want bijzonderlijk … om zoo lastige leven terwijl we rondom ons niet anders dan morren hooren tegen een onafzienbaar lot en terwijl onze eigene hartverlangens zoo dikwijls opstand maken tegen het geduld dat onze H. Godsdienst ons oplegt, alhoewel we nog door ons regeltje onze gevoelens hoog houden, toch ontsnapt ons dikwijls de ziel van onzen Godsdienst die tevens ook de ziel van ons leven zijn moet. In lijden en verdrukking vindt onze godsdienst zijne hoogste uitdrukking want hij is de trooster der bedrukten en hij doet den last des levens feitelijk licht maken want hij heiligt hem en maakt hem ten volle vruchtbaar. Dank U, Cyriel, omdat hij er mij op hebt gewezen. Een Manuale Christianum zou voor mij zeker wel de goede vriend zijn die mij ten allen stonde dien troost zou aanwijzen. Zend mij er een zoo gauw mogelijk want ik verlang er hevig naar, schrijf dan maar voor de kosten.
Bij U geraken, Cyriel, zou zeker zoo onmogelijk zijn als bij Frans waarvoor ik de aanvraag heb gedaan, doch ik hoop toch hem welhaast eens te zien, ‘k zou U ook eens willen ontmoeten doch morgen zal het nog niet zijn zeker!…
Bij de brancardiers van onze compagnie ben ik toch meer nu dan vroeger, doch ze zijn altijd bij de overige van ’t bataillon allen samen, en zoo is het soms wat moeilijker doch nu heb ik toch menigen gezelligen stond bij hen. Ik hoop dat het wel zal gaan en de oorlog zal toch ook niet eeuwig blijven duren en als we er door zijn, dan zal het misschien ook zijn: olim meminisse juvabit ook van onzen verlatenheid en moedeloosheid.
De groeten van Hendrik Debrabander en de andere kennissen, ze zeggen ook dat het geluk altijd voor dezelfde gelukskinderen is, fameuzen ordonnans!
Vele complimenten ook aan Constant en Hendrick Demoen. ‘k Schrijf hem welhaast ook een briefje.
Hoopende welhaast te zamen met een manuele christianum, weder een mij zoo aangenaam briefje van uw vriendenhart te ontvangen blijf ik, uw broeder in Xe,
Remi
Oremus pro invicem
Villeneuve-le-Roi, 28 Dec ‘15
Beste Cyriel,
Zondag heb ik uwen brief ontvangen ik was zeer blij, want ‘t was reeds 3 weken dat ik niets meer ontvangen had van u.
Cyriel, heb je u nog wel kunnen verzetten met Kerstdag; heb je ook ’n middernachtmis gehoord; ik en Jozef, en Isidoor, Mietjes broeder, die ons komen bezoeken is met Kerstdag, zijn naar Ablon geweest. ’t Was ’n prachtige mis! Hoe indrukwekkend, nietwaar, te midden den nacht ’n heilige mis, ’n kerstmis te hooren! Ja, op dien oogenblik, ik twijfel er niet aan, uwe gedachten waren ook thuis, te midden den lieven huiskring. O! Cyriel, wat was ook droomerig die laatste dagen; nooit was ik weg van thuis, van die lieve wezens, die me zoo dikwijls doen tranen storten ’s namiddags, op mijn werk, niet veel moeten doende, (immers nu ben ik daer gansch omhoog Cyriel, ge weet wel aan de koelbakken, daar waar men ’t bier verkoelt; ’t is ik die nu ’t bier moet verkoelen, sedert ’n maand of twee, ’n goed postjen nietwaar) dan denk ik soms op thuis, en speelt Vader, Maria, Madleintje, Louise en Jozef voor m’n oogen, en dan parelt nu en dan ’n traan in m’n oogen, tranen van liefde. Nu, Cyriel, dan denk ik ook aan u, die daar zoo ’n arm leven moet leiden in de tranchées; o, neen we mogen er niet aan denken; ons lot moeten wen den Heere overlaten. Dees namiddag nog heb ik mij wat gaan vertroosten in Grignon bij den pater (ik had immers ’n permission gevraagd van ’n halven dag om naar de mairie ’n permis de sejour te halen) en dan ben ik naar Grignon gegaan te biechte bij den pater. Er zal vergadering gehouden worden voor al de Belgen den 16en, in de zaal in ’t park. Of ’t zal lukken weet ik niet, want ge moet weten dat er zooveel crapuul is. Nu, dees die willen kunnen nu toch ’n Vlaamsche [ontbreekt] spreken, nietwaar!
Ik heb ook nog ’n mis doen doen.
Cyriel, meester Rotsaert is in congé gekomen van Grignon voor 3 dagen; dezen avond is hij ons komen bezoeken. Hij moet les geven van ’t Rood Ziekenverpleging in ’t Camp d’Auvours.
Nu, Cyriel, jammer is ’t dat de tijd nu ontbreekt van u meer te schrijven; dien ongelukkigen tijd, nietwaar; nu ik denk dat ’t met u ’t zelfde is.
Cyriel, ’t bijzonderste nog zou ik vergeten, ’t is van u ’n zaligen nieuwjaar te wenschen; alsook aan vrienden en kennissen. Hierbij zult ge ook uw nieuwjaarsgeschenk vinden.
Nu, Cyriel, veel groeten van ons alles en vooral van uw zeer toegenegen broeder,
Constant
N.B.: ’t paksken, hé?!
AVVVC
Villeneuve-le-Roi, 23 Feb 16
Beste Cyriel,
Gedurig wachtte ik met ongeduld op uwen brief, dien ik zaterdag morgen eindelijk ontvangen heb.
Ja, Cyriel; ‘k zou wel gelooven dat Lourdes nooit uwe gedachten is, en nog lang blijven zal. Ik ook zou blij geweest zijn te vergezellen; hadde ’t zoo wel 14 dagen later geweest ‘k zou schoon kunnen meegegaan hebben, daar ik mij geblesseerd heb, lijk ik u reeds heb laten weten. God zij gedankt, ik heb geen zeer gehad en nu is het volkomen gedaan. Toekomende week herneem ik mijn werk.
Cyriel, ziehier nu ’t adres van Maurice Cottyn: (in den brief, Caporal à la 4e Compagnie, CJ 5e D.A. Barneville, Manche). Ik ken geen andere adressen meer van studenten uit Roeselaere. Als ik er nog te weet kom, misschien door Michel Vandenweghe zal ik ze opzenden naar E.H. Dumont.
Vandaag heb ik ook ‘nen brief ontvangen van Michel Vandeweghe; hij is nog als employé in de Services Maritimes du Tréport.
Cyriel, ge vraagt hoe ’t gaat met de commerce. Wel, ’t gaat nogal goed. De boter, chicorei, aardappels en haringen verkoopen goed. Zij hebben nog geen andere koopwaren in magazijn. De witte merrie heeft Fons reeds verkocht in Athis; hij heeft nu ’n ander in de plaat om wat ’t landwerk te doen.
Odiel Slembrouck is nu in de bureaux van de Compagnies du Gaz in Parijs. Hij wint er 5 fr. per dag; ’s morgen begint hij om 7 uur en ’s avonds heeft hij gedaan om 5 ½ uur.
Schotten is ook in’t werk in de Compagnie de l’Electricité, waar Toebat’s dochters zijn. Hij moet naar verschillige huizen gaan om op te nemen hoeveel gaz ze van doen hebben. Hij wint er 6 frank.
Cyriel, waarschijnlijk dat we in ’t kort nog wat nieuws zullen hebben van Zarren. Marie Descamps heeft ’n brief ontvangen van Margriet uit Zarren (geschreven in november ’15). Margriet heeft dien brief meegegeven met ’n Duitschen soldaat, die hem dan naar America verzonden heeft naar Marie. Marie zal hem dan zenden naar Julien in Parijs.
Zoodus, Cyriel, we zullen nogmaals wat nieuws ontvangen.
Nu, Cyriel, veel groeten van ons allen, en niet ’t minst van uw zeer toegenegen broeder,
Constant
Carte en Franchise
Mr. Cyrille De Ruiter, B.141 ¼, Armee belge en campagne
Expediteur, Omer Jonckeere, Hôpital belge, Fontgombault
Fontgombault 30-5-16
Beste vriend,
Ik heb wat lang gewacht van u te schrijven, maar ik moet het bekennen met het spreekwoord dat zegt ‘stel nooit uit tot morgen hetgeen gij vandaag kan doen’, en ik bevind mij in dit geval, nu het is toch beter nu dan nooit is het nietwaar vriend, en ik zal u ook zeggen dat ik wat ontmoedig was voor redens die ik u later eens zal uitleggen.
Nu vriend ik ben aan beterhand na nogal goed van het snoer gehad te hebben, nu zij dachten reeds dat ik met den typhus lag, maar zij hebben dit gedacht al gauw moeten laten varen, ik had veel koorts en ik [???] gansch mijn lichaam bijzonderlijk als ik in Calais gelegen heb, maar nu is gelukkig alles voorbij en ik hoop van binnen het kort geheel en al hersteld te zijn.
Nu beste vriend ik hoop dat gij het ook nog altijd goed maakt en dat alles nog goed gaat in de compagnie, volgens mannen die hier toegekomen zijn moet het er nogal spannen in onzen nieuwe sectour , nu elk zijn toer is niet te veel zeggen we maar, God schept den dag en we gaan erdoor.
Nu beste vriend ik hoop van in het kort een klein antwoordje te ontvangen, intusschen druk u hartelijk de hand.
Uwen toegenen vriend,
- Jonckeere
30. Gunter Grove
Chelsea S.W.
June 2nd 1916
Beste Vriend,
Dezen morgen heb ik uw schryven van 25 laatst ontvangen en was gansch verheugd te horen dat ge nog immer in goede gezondheid waart want nopens wat thans gebeurt en gebeurd is voor enkele dagen had ik reeds een en ander vernomen. Nu er waren toch maar weinig Roeselaarnaren in het gevecht. Wat F. Deprez betreft dit heb ik juist gisteren avond vernomen.
Thans beschik ik over wat vryen tyd daar er voor het ogenblik een tweede employe op het bureel is aan wien ik natuurlyk al het werk geef. Toch weet ik maar hoogst weinig nieuws mede te delen want gelyk aan het front niet alles wordt ons toegelaten te vertellen.
Naar ge misschien gehoort hebt moeten we hier allen weldra op naar den troep eenigen zyn reeds vertrokken maar daar ik van de laaatste ben op mijn papieren in te vullen zoo denk ik ook by de laatste te zyn om te marcheeren: gelyk ge wel kunt verstaan daar ben ik geen groote liefhebber van; het leventje hier staat me nogal aan. En volgens alle waarschynlykheid daar is weinig kans dit te verbeteren in het leger.
Nu ik zal te doen hebben gelyk al de andere te doen hebben en me maar laten veranderen in kanonnenvoedsel. Telkenmale ik daarvan spreek kryg ik op myn kappe van vrienden die met my wonen. En toch ik ben er zeker van dat gelyk wat er gebeurt dat ik aanvaard worde in het leger of niet voor het einde van den oorlog lig ik waar schynlyk zes voeten onder aarde: dat is een voorgevoel waarvan ik zoo uiterst overtuigd ben dat ik niet ontzie naar het front te gaan ware het niet van het slecht leventje: een waar beestenleven en daarvoor komt ge altyd van pas is het niet?
Antoon Gits zal ook op te trekken hebben en daar we denzelfden dag ons papieren hebben opgezonden zoo kunnen we misschien samen in hetzelfde instructiekamp gedopt worden. Dit ware toch aangenamer in alle geval en dan zouden we niet meer behoeven vrienden te zoeken in het leger.
Maar naar het schynt zyn de dokters nogal streng en weigeren gansch gemakkelyk u voor het voetvolk ongeschikt te verklaren. In welk geval ik eene aanvraag zal doen om aanvaard te worden in het vliegkorps wat me nogal goed zou aanstaan zoo denk ik tenminste. We kunnen nog al tyd veranderen als we er eens in zyn. Een garote is gemakkelyk getrokken als ge maar durft. Ik heb het reeds ondervonden vorig jaar en ik ook leerde dat durven alles is.
Daar mee is alles ten einde wat ik te vertellen en schryven heb en zoo zal ik maar uischeiden en in een naasten brief u laten weten hoe het met my is afgeloopen en in de militaire recruiting commissie.
Goeden moed en stel het voort goed.
Tot later,
Gans aan U,
[onleesbaar]
AVVVK
Maandag, 17-7-16
Beste Cyriel,
Gevaarlijk is’ t misschien, maar aan oude Vlaamsche kerels en geestdriftige vlaamsche studenten toch toegelaten Mevrouw Censuur eens een kaakslag te geven en ten minste in een briefje eens hun hart rechtzinnig uit te spreken!
Iederen Zondag dien ik vry heb, kan ik ook eens naar een vergaderingske gaan in Oost-Vleteren waar Hil. Gravez, Filips De Pillecijn, en eenige seminaristen brankardiers zijn die ge ook kent, en meer dan eens hebben we er een prachtig bijeenkomen gehad met ’t een of ’t ander werk dat een bespreking uitlokt en een klaarder uiteenzetten van ’t geen we willen, zoo over algemeen Nederlandsch enz… Gisteren was ik er ook, de mededeelingen voor Heldenfonds werden ook gedaan, alsook een Blauwvoeten blad wierd gegeven met een artikel van Cyriel Verschaeve, alsook eenige propaganda nummers van Vrij België werden uitgedeeld onder anderen ’t nummer waarin ’t artikel staat van F. V. Cauwelaert tegen de XXe (??) en het Groeninghe nummer.
’t Werkje “voor onze vrouwen” heb ik ’t eerst in de handen gevonden van een soldaat die vond dat de schrijver volledig gelijk had en aan andere nog gaf hij het te lezen zoodat het hun ook veel deugd zal gedaan hebben. De propaganda door dien eenvoudigen jongen, die me zei dat
(rest ontbreekt)
AVVVK
Proven, 26-7-16
Mijn beste Cyriel,
Ja, hoe kunnen we toch zo lang wachten! Wat wordt het schrijven van brieven toch gemakkelijk uitgesteld, nietwaar? Nu antwoord ik seffens op uw schrijven.
Remi moet u zeker ook sedert lang niet meer geschreven hebben daar hij een ongesteldheid van mij als nieuws over brieft: welnu, mijn laatste ziekelijkheid was rond Paschen toen ik eene nog al ferme verkoudheid had. ’t Was dan dat Remi samen met Jules Proven kwam: schoone dag! Maar sedert dien ben ik God zij dank weer op mijne plooi. Natuurlijk ben ik niet lijk al die blozende Vlaamsche soldaten: altijd moet ik opletten; nu dat komt een gewoonte ook lijk een tweede natuur, van zoo voorzichtjes te krasselen, niet veel ziek, maar ook weinig heel gezond. Jammer nochtans, dat dat alles soms een duistere schaduwe werpt op de toekomst: nu de toekomst ligt in Gods handen en Hij zal wel ’t beste schikken. Sommige dagen maakt dat mij soms wat zwartziende, andere dagen is ’t dan weer beter: wat is dat alles in vergelijking met al het leed dat er bij u gansche dagen gelede wordt.
Wat is het heerlijk toch, soms brieven van u, studenten soldaten leven. Welk een heerlijk toekomst daagt er uit die brieven op. Welke sterkte werkers worden al die mannen voor den dag van morgen: welk eene hoop voor Vlaanderen, na al het lijden en ’t onzekere van het heden. ’t Is heerlijk soms aan die toekomst te denken! Mochte ze nu eens voor goed Vlaanderen’s recht medebrengen, en mocht ook Vlaanderen dan zijn herwonnen recht gebruiken, tot zijn voordeel, stoffelijk maar ook zedelijk. Want ja, nietwaar Cyriel, Vlaanderen was en is toch ook wat , en zelfs in sommige plaatsen verre, afgedwaald van het geloove dat eertijds overal en zoo diepe geworteld was! Dat is iets dat voor mij zo klaar geworden is; soms ben ik met een Engelsche solaat, een door en door katholieke jongen, welke ik reeds menigmaal bewonderde: zeker hebben wij in opzicht godsdienst en godsdienstzin maer weinig van Engeland te leren. Maer, de katholieke middens, zijn in sommige gevallen ware voorbeelden. ’t Is belangrijk en nuttig soms hun gedacht over ons te hooren. Wat is bij velen onder hen, het geloove dieper en eenvoudiger dan bij ons. Zie Cyriel, waren wij eens samen, ik zou u eenige van zijne opmerkingen geven: nu, ik denk toch dat die soldaat toch uit een der beste parochiën komen moet, waar er 3 ieverige priesters werken en arbeiden en oogsten.
Dieper geloof, dat is voorzeker wat we te kort hebben, dieper geloof in onze kerke b.v., meer eerbied ook voor de priesters: hoe legt ge uit het doordringen in zekere middens van de laster tegen Z.H. den Paus? Want hoevelen zijn er niet hier die toch ook als katholieken willen doorgaan en die maar de gelegenheid afwachten om tegen de priesters op te treden en die voor een niet met de priesters afbreken. En ook welk een nood aan heilige priesters!
Ge verstaat, Cyriel, welk een vreugde het is voor mij, over dat alles soms te mogen klappen: het Engelsch dat ik geleerd hebt komt me goed te pas dan. Waarlijk die jongen, wat een prachtwerker moest hij in onze Vlaamsche rangen staan. Een van zijne meeningen over onze Vlaamsche zaak is, dat we in zeer vele gevallen onze eigene vijanden zijn. Welk eene onbewustheid bij velen! Welk verschil met de Iersche beweging: hoe draagt bijna elke Ier zijn beminde Ierland in zijne ziele. Hoe jammer, jammer toch nietwaar, dat ook Ierland zoo lang en zoo lastig moet strijden. En waarom toont Engeland nu niet, wat het verstaat door zijn strijd voor de kleine natiën. Waarom dat verschil tusschen de behandeling der Iersche opstandelingen en die der Transvaalsche. Waarom niet dezelfde grootmoedige behandeling! Wat moeten de Ieren die hier strijden toch lijden, bij ’t zien hoe hunne opofferingen nu weêrom om zoo te zeggen vergeefsch of toch miskend zijn. Oh mochten de Vlamingen, ook zoo hun Vlaanderen liefhebben en in hun herte dragen. Hun Vlaanderen heel en al, hun Vlaanderen met zijn Vlaamsch geloof! Oh Cyriel, welk een veld voor alle werkzaamheid wordt binne kort ons Vlaanderen weer! Welk een heerlijke wijngaard voor heilig priesterwerk. Vlaamsch en Christen: het waarlijk moge waar wezen; dat Jezus in geen ander land meer hemelbloemen lezen moge. Wat moet het zijn voor (?) na zoo lange maanden weer die Vlaamsche Christene liefde te zien oplaaien: moge het een brand zijn die alle onrecht overwint en vele goeds nog beter maakt. En nu nog over ’t Rousselaenaerki: ja, ’t slabakt toch wat; of liever ’t is niet wat er velen dachten. Waaruit komt dat? Hadde het mogelijks niet beter in soldatenhanden gezeten? Nu daaraan valt weinig te veranderen, denk ik! ’t Ware zeker heel kiesch dat nu een heel andere richting te geven.
Cyriel, wat zouden we vertellen nietwaar, ware we eens samen; we zullen zeker geen stof te kort hebben; ’t is immers meer dan een kwartier uurs sinds we laatst te Nieuwkerke samen waren. Haec olim… ’t Is toch aardig dat wij, die zoveel te vertellen weten, zoo weinig schrijven. Nochtans is het de tijd niet die ontbreekt; alleszins moet ik eerlijk bekennen dat ik die reden niet kan inroepen. Mijn werk is immers zoo zwaar niet meer. Ik ben meest altijd thuis, enkel er niet aan geraken! Dan soms lezen, soms een Engelsch boek of twee, maar toch, alhoewel ik goed mijne bezighouding heb, toch heb i k zeker tijd genoeg om eens meer te schrijven. Mogelijks zoudt gij ook wel dien tijd vinden. Toe Cyriel laat ons de briefwisseling hernemen, zoo ’t kan zijn… En het kan zeker zijn, ten ware ge al met eens vooruit moest naar Zarren en Nieuwkerke: o dan! O dan! Langs Roesselaere’s seminarie! Mochte het weldra aanbreken, dat gezegend uur. Ik bid dat de Heer u spare en zegene! Doe ook soms een gebed voor mij! Vele groeten aan Constant! Zeg dat hij nu toch moet staan van groeien want zeker is hij reeds groot genoeg!
Veel groeten van heel de familie. Vandaag verwachten we Jules.
Beste Cyriel, maar het vooral goed en tot alter. Zoo lang niet meer wachten he! Ik ook niet.
Uw trouwe,
Odiel Roose
AVVVK
Proven, 4-9-16
Beste Cyriel,
Met vreugde heb ik uw laatste briefje ontvangen en zeker mag ik het nu ook niet meer uitstellen uw schrijven te beantwoorden, uit vrees weer in de oude stilzwijgendheid te vervallen.
Wat moet heb er aangenaam toe gegaan zijn, die Zondag te Michiel Rooryck’s! Wat moeten ze daar uiteengedaan en verteld hebben die kerels uit Rousselare! Tot over Zuster Godelieve toe, naar ik hoor, is er gesproken geweest! Data alles toont dat gij ten volle in ’t seminarie geweest zijt, tot diep in den keuken toe! Zoete herinnering. Wat zal het zijn als ge eens daar weêr klappen zult over uw Zondag namiddag te Michiel Rooryck’s. Haec olim… Gij hebt zeker een aangenaam koutertje geslegen met Remi. Ik was gelukkig te vernemen, dat Gabriel hem ook begint te jeunen. Wat moet het toch ook lastig geweest zijn voor hem in ’t eerste, midden al die ruiskabuisen, hij die zoo bedeesd en schuchter was: nu God geeft gratie na creatie en Gabriel geraakt er toch door!
Cyriel, de dooden beginnen verrijzen: vandaag ontving ik eenen brief van Frans. Of het lang was dat we malkaar niet meer schreven! Zoolang, dat ik niet eens het adres met de B. wist van Frans; maar nu, schrijf ik ook weer en denkelijk zal het ook nooit meer zoo lang duren eer we malkaar schrijven. Frans spreekt over eene ontstane werktuig waarover hij gelukkig is: een werking die hem nog al tijd vraagt maar die ook nuttig is voor Vlaanderen. ’t Is zoo wat onbepaald, daarover vraag ik hem zeker wat breeder uitleg. Mogelijk hij u meer daarover geschreven. Wat moet het toch een geluk zijn, na al die lange maanden krijgsleven en krijgsgevaren, lijk Frans te mogen schrijven. “’k Ben nog dezelfde jongeling als vroeger en danke God dat Hij mij zoo behield”. Dat moet zeker van ’t schoonste zijn op aarde! Zooveel wordt er gesproken over heldenmoed en over helden, en terecht, want deze tijd baart meer helden dan welke tijd ook: maar hoevele, hoe geweldig vele zijn maar onvolmaakte helden: ze bevechten den vijand heldhaftig en ze zijn lafaards in zoo menig ander geval: hoe heerlijk een dappere te vinden die niet in één enkel geval moedig is, maar op zedelijk zoo wel als stoffelijk gebied, den naam van held verdient. Wat mat Vlaanderen en België van u allen niet hopen! De toekomst straalt voor u! God zij met u! Wanneer klonk het schooner dan wel op heden. Hoe vruchtbaar het leven dat in zulke stormen is opgegroeid en dat leeft van zulke gedachten, lijk die welke gij zoo schoon uiteenzette in uw voorlaatste schrijven, dat mogelijks ook deugd gedaan heeft aan den “censeur”. Het briefje immers was gecensureerd.
Ja Cyriel, beschouwden we alles beter in het licht van onzen godsdienst, zooveel bekommernissen en ijdele onrust zouden we niet kennen! En toch ook, hoe lastig valt het soms het herte op te wekken tot algeheele berustig in ’s Heeren wille, en tot vurigheid in zijn dienst. O ja Cyriel, hoe zeldzaam zijn die oogenblikken waarop we voelen, en wezenlijk doordrongen zijn van onze nietigheid en integendeel hoe dikwijls worden er plannen gemaakt en ontwerp(en??) ontworpen voor de toekomst, waarin het eigenlijke doel God niet is maar het oude en eeuwige ellendige “ik”. Vandaar zeker ook, dien last om, niet te spreke van zwartgalligheid die soms overkomen, als al die ijdele droomen als kaf voor den wind uitvliegen. Dan is ’t soms dat voor mij die nietigheid zoo klaar ligt uitgetekend, om daags daarna weer te worden vergeten, en weer te worden verbloemd en opgetooid als een heerlijke schijnwerklijkheid die telkens weer op ijdelen droom uitloopt. Dat is de strijd die we allen voor ons hebben, en die mij soms ook zoo lamlendig vindt, mede drijvende, traag, om dan soms weer voor een tijd de wapens te hervatten en door het overschatten van eigen kracht weer op voortvlotten uit te komen. Ja Cyriel, het is lijk ge schrijft, het “sine me nihil potestis facere” is wel de groote bron van het ware leven, van de goede werken en groote daden.
Beste vriend Cyriel, welke schoone gedachten toch in dat voorlaatste schrijven van U. Hier ligt het weder voor mij en al overlezen voel ik weer die aansporing, de broodnodige aansporing om voort te strijden, op dien weg, e, om in mijn leven toch ook iets aan te winnen van die heerlijke deugden en standvastigheid, die uw krijgsleven, zoo schoon en zoo vol maakt.
Beste Cyriel, zoo ’n samenspraak doet soms deugd. Dat verlevendigt eens weer die gedachten en gevoelens, die grondbeginselen waarnaar we behoorden te leven, willen wij als goede christenen, navolgers van de goede meester betiteld worden. Cyriel, stel niet te lang uit nog eens te schrijven, ik voor mij vind die briefwisseling waarlijk nuttig, ze brengt ons weêr voor enkele stonden in dat midden van ’t Roesselaersch studentenleven, ze brengt ons weer voor een oogenblik in die lucht van de godsdienstige gedachten en beginselen, die ons moeten leiden op den weg die we moeten bewandelen, God en land en ons zelven ten bate.
Beste Cyriel, ik wist waarlijk niet dat Constant ook moest opgaan, met de klas van 98. Wie had er toch gepeisd in’t begin dat ze tot 98 zouden gaan, daar waar 94 nog niet was opgeroepen. Beste Cyriel, ik zal een goed gebed doen voor Constant. Hij volgt zeker een uw spoor na en wordt ook een van Vlaanderen’s beste strijders.
Beste Cyriel, nu schijf ik weer naar Frans, ik wensch u voort veel zegen en denk aan u in mijne gebeden. Doe ook een goede Onze Vader voor mij. Vele groeten van heel de familie, bijzonderlijk van
Uwe trouwe vriend,
Odiel Roose
AVVVK
Proven, 14-12-16
Beste Cyriel,
’t Wordt tijd dat ik u antwoord op uwen laatsten brief: nu zijt ge zeker reeds weer uw leven gewoon, na die heerlijke dagen in Lourdes: Cyriel ik dank u voor de gebeden die gij daar voor mij gestort hebt. Lijk ge schreeft vóor uw reis weet O.L. Vrouw zeker best wat mij voordeeligst is en ’t beste wat we vragen kunnen is zeker dat we heel en al berusten mogen in de schikkingen Gods maar daartoe nietwaar Cyriel is er reeds heel wat sterkte nodig: en die sterkte mist zoo dikwijls: maar O.L. Vrouw zal hare hulpe niet ontzeggen.
Cyriel, ditmaal is het ’s avonds dat ik schrijf: bij dagen ben ik immers nu nog al druk in ’t werk: want ik zit weer wat in de studie. Door eene der schikkingen der Goddelijke Voorzienigheid heb ik het geluk gehad in betrekking te komen met E.H. Legrand: en ’t is op zijn raad dat ik weer Latijn en Grieksch en Godsdienst studeer, op dat als het de Heere belieft de lichamelijke beletsels tot het priesterschap uit den weg te ruimen, er dan geene verstandelijke komen in den weg staan. En zoo Cyriel is er weer een lichtstraal gekomen in al het duistere der toekomst: niet dat er zekerheid is verre van daar: maar toch staat er daar weêr een doel, een heerlijk doel: en op den weg naar dat doel komt het betrachten der onderwerping aan Gods wil: en is het dan de wil Gods dat mijn weg langs daar niet loopt, mochte ik ten minste leeren die wil zegenen en op den aangewezen weg het levensdoel betr[achten?].
Beste Cyriel, lijk ge denken kunt is het een heel ander leven voor mij: meer doel, meer eenheid, meer hoop en ook meer vreugde. Cyriel ik vraag u een bijzonder gebed opdat de Heer mij helpe om voort te gaan langs die weg nu pas ingeslagen: o wat voel ik mij soms zwak, maar ’t is ook best zoo, nietwaar: dat wantrouwen ons zelven en het eindeloos vertrouwen op God, dat is het wat ons helpen moet. Wat kan E.H. Legrand daar schoon over spreken.
Beste Cyriel, laatst heb ik geschreven naar Remi, en ‘k heb hem ook die verandering laten weten. Ik heb van hem een antwoord ontvangen waarin hij meldt dat hij waarschijnlijk in ’t korte naar Proven zal kunnen komen. Ik verlang waarlijk om eens bij hem te zijn. Cyriel nu zijn we weer als in ’t college, vereenigd in gedachten en in doel. Regelmatige briefwisseling zal zeker niets dan goed kunnen doen aan allen. O wat doen uwe brieven mij deugd bij het lezen, ’t is als een oogenblik samenzijn, een oogenblik deelen weêr in gedachten en in hoop. Nu heb ik u ook weer een antwoord geschreven: ik durf hopen dat uw schrijven niet al te lang zal uitblijven.
Beste Cyriel, om te eindigen vraag ik u nogmaals een gebed voor mij: ik zal ook aan u denken. Nogmaals dank voor uwe gebeden in Lourdes. Over die reis verwacht ik wat nader nieuws. Intusschen Cyriel, een warmen handdruk van
Uw trouwe vriend in Christus,
Odiel
AVVVK
Dieppe, 18-1-17
Beste Cyriel,
‘k Laat U ’t blijde nieuws geworden als dat ik op 23e dezer naar het front weerom keer –en stellig niet zonder veel voldoening.
Binst dees maand heb ik overal nogal wat gesukkeld en voort geduuld in een heel vreemde wereld dan ginder op ’t front in Vlaanderen…en het leven buiten Vlaanderen heeft mij in sommige stonden diepe nadenken over ons bannelingschap en in mij een gevoele gewekt van heimwee.
Wij kunnen niet meer leven zonder Vlaandren en lijk de wereld nu verzucht naar de herstelling der vrede zoo verlangen wij ook hevig naar de wedergeboorte van ons Vlaanderen eens wij door onzen strijd van heden België weer vrij gekregen hebben. De nood van ons vlaamsche volk zal groot zijn, stoffelijk en geestelijk zullen wij voor een volledige ineenstorting staan van ons leven als volk…en als hoogere ontwikkelden en begaafden zullen wij moeten weder opbouwen misschien met veel moeite en zelf-ontbering…. Wij moeten ons bereiden tot dit groote werk en van nu af reeds, geest en hart bedwingen om later te kunnen afstand te maken van ons-zelf en alle zelf-verheerlijking, bereid tot de volle sacrificie van al ons goed.
Binst deze tijd heb ik heel wat hierover nagedacht en uit die gedachten een vast wilsbesluit genomen om overal ons volk ten dienste te zijn in zijn geestelijke en stoffelijke nood… Wat is die gedachte mij een prikkel geweest tot nog edeler en stichtender leven…. En weder in voeling komen met de toekomstige werkelijkheid, met zijn eigen roeping doet mij zooveel besluiten nemen om van nu reeds mijn rol te sterken en te leven trouw aan onze Vlaamsche harten, opvoeding en zich minder te laten beinvloeden door allerhande invloeden die door hun dagelijks wederom keeren nietig schijnen en toch dag per dag om schoone gevoelens en gewoonten doen versterven en uitgroeien in werkloosheid en onverschilligheid.
Wij leven niet genoeg naar onze princiepen – in het socialistisch dagblad schrijft men dat de aalmoezeniers niet mochten Mis lezen in de kantonnementen – waarom zouden wij dit niet met evenveel recht mogen verdedigen. De Walen schrijven publiek in hunne “[??] Wallonne” dat allerhande gedachten die geeszins ons bevredigen en aangenaam zijn. Als Vlamingen zullen wij er maar niet over schrijven: stellen wij ons daden daar en gaan wij recht door zee en ons Vlaamsch karakter getrouw – houden wij niet van alle conventionneele geplogentheden ofte wellevendheidsformules of gezeever van die libertijnen die maar niet begrijpen kunnen dat [???] hier jongens zijn die hun jongelingsziel niet willen vertroebelen in de wereldsche, zinnelijkheid en zoo de jeugd alles toelaten… Il faut que jeunesse passe, ofwel…on n’est plus enfant à l’âge de 20 ans.
De lucht op het front is heel wat gezonder nog op het front als achteruit…en’t kwaad neemt toe naarmate de jongens op het gront zullen den invloed hebben onderstaen van het grootsteedsche leven van het achteruit…
Wij moeten ons zelf onderling veel aanwakkeren om te leven naar en voor onze princiepen – Vlaming voor en door alles… Vlamingen die maar rechtuit hunne meening durven verdedigen voor tegenstanders en oversten en radicaal vlaamsch zijn in hun woorden en daden…
Gisteren hier sprak een officier in de vlaamsche taal alleen tot de soldaten…en hierop mistevredenheid, luidruchtige protestatie…en moeten wij dan voortdurend de dutsen, de goedlammigen zijn? Als Vlamingen worden wij maar weinig geschat, wij moeten ons opdringen door ons onberispelijk leven… Waarschijnlijk zal dit het laatste oorlogsjaar zijn…. ’t Weze voor ons een jaar van verdubbelde werkdadigheid, een felle bereidens tot de strijd van morgend…misschien zullen wij later nooit meet zulke schone gelegenheid hebben te kunnen werken op de jonge harten nu ze nog byeen zijn en later weer zullen uiteengestrooid zijn en meer bekommerd met hun stoffelijke belangen en [??] dan ook voor vele van ons zullen staan voor ’t verkies van hunnen levensweg.
Samen hand in hand…en onze beweging, onze strijd reeds uitgelijnd zijn voor de aanvang – onze weg gebakend door de opmarsch naar ons voorgestelde doel…hoe beter wij ons zullen voorbereid hebben, hoe rasser er zekerder ook wij zullen veld winnen.
In het 18e Linie zullen wij niet achteruit blijven en onze pogingen niet verlammen door vergiftigde invloed. Wat nu boven en al willen wij eigen vlaamsch leven – een nationale kultuur – en het ideal voor ons als volk – is vlaamsch te leven en als Vlamingen een volk te zijn.
Zoo wij dit kunnen zonder andere – dan willen wij het, zoniet dan verkiezen wij het beste en blijven wij verbonden met hen die ons best et het hoogst kunnen ophelpen.
Hiermee sluit ik Cyriel, ‘k schreef U eenige gedachten – uit kentering spritst steeds een vonk en die vonke is genoegzaam om volle licht te brengen waar vroeger steeds duisternissen hingen.
Wij moeten zoeken klaar te zien en zulk schrijven brengt steeds gelegenheid tot overweging en beslissens en zelf zekerheid in alle kwesties die voor ons een levenskwestie zijn – ik spreek over onze vlaamsche en kristene kath. beweging.
Cyriel vele groeten aan alle vrienden.
Bidden wij voor elkander en voor ons Vlaanderen.
Uw Vlaamsch-genegen,
Frans
Camp d’Auvours, 22-2-17
Beste Cyriel,
Ik ben nieuwsgierig om te weten, of ge uw verlof zult hebben. Gelief er mij zoohaast mogelijk over in te lichten, want ik ook zou mijn verlof vragen.
Cyriel, in geval ge het verkrijgt, gelief zoo goed te zijn, u wat te voorzien van tabak en cigaretten, want hier kunnen we geen Belgischen tabak krijgen, en de Fransche is te duur.
Cyriel, over acht dagen heb ik nieuws ontvangen van Mme Lelarge; ze schreef met dat E.H. Degroote gekwetst was aan de hand. Is ’t nog erg? Georges Brutsaert is hier ook. Hij is bij de auxiliairen.
Cyriel, ik heb ook nieuws gehad van Henri van nonkel Victor’s in Londen: hij stelt het heel goed.
Nu, Cyriel, gelief me zoo haast mogelijk te antwoorden, en aanvaard mijn beste groeten.
Uw zeer toegenegen broeder,
Constant.
Cyriel, zijt ge nog voorzien van geld? Ge moet u op tijds voorzien.
Villeneuve-le-roi 3-3-17
Zaterdagavond om 8 ½
Beste Cyriel,
Het verwondert u zeker enigszins, dat ik u uit Villeneuve schrijft: welnu ik ben gisteren avond toegenomen in Congé nogmaals voor 8 dagen; Jozef has me immers geschreven dat hij in ’t kort zou verhuizen en hij zond me terzelvertijde ‘n “Certificat d’hebergement” af voor mij en voor u (die ik hier bij steek); zoo daar ge me schreef dat ge onmogelijk in Congé kont komen, heb ik het toch gerischierd om ’n verlof te vragen, hetwelk we seffens toegestaan werd door de Commandant, van wien ik dus ordonnance ben. Cyriel ’t is spijtig toch dat gij niet kont komen, we gingen immers samen ons goed verzet hebben bij Jozef en Mme Lelarge. Ik was zoo wel ontvangen bij Jozef. Dezen namiddag is Mr. De Dokter Bouciqué hier toegekomen, maar hij is dezen avond nog vertrokken naar Parijs naar zijn kamer. Morgen zullen ze dan samen in Parijs met Michel Vandenbussche. Hij stelt het altijd even goed en is voort vet.
Cyriel, Jozef staat eigenlijk op ’t verhuizen; hij zal immers ’n partij vlas aangaan met Michel Bussche en nog ’n Kortrijknaar in de Eure: nu er is toch nog geen volledige zekerheid.
Cyriel, gisteren middag ben ik bij André Deboutte geweest, die tegenwoordig Adjudant is in Parigné l’Evêque: hij was gekomen naar ons kamp om te schieten. Mr. Karel Cattyn is ook toegekomen in Auvours over 8 dagen om 2, 3 weken instructie te hebben: hij had tot nu toe altijd in de trains sanitaires geweest.
Georges Brutsaert is eergisteren vertrokken naar Le Havre om ’n nieuw visiet te passeeren, waarschijnlijk dat hij zal gereformeerd zijn.
Cyriel, ge klapt daar van Calais, wel ja ik ben voorgesteld geweest om bij de télégraphie sans fil (T.S.F.) te gaan in Calais maar daar ik zijn ordonnance was, de Commandant had me liever te houden. Is Pater Degroote reeds op de beterhand? Ik heb hier ’t portret van mij en Arthur, die er wat verouderd uitziet, nietwaar?
Nu, Cyriel, jammer genoeg van hier nu niet samen te zijn, nietwaar; ik zal veel groeten doen aan Mr En Mme Lelarge. Aanveerd dus, Cyriel, de beste groeten van Jozef, Mietje en Godfriedje, en al de vrienden en kennissen en ’n warmen handdruk van
Uw zeer toegenegen broeder,
Constant.
Den 25-4-‘18
Beste Vrienden,
Ge zoudt u wel reeds afgevraagd hebben of me niets kwalijks overkomen was – God zij gedankt neen. Niettemin hebben we sommige uren op distels gezeten – gelukkig dat we goe kleeren aanhadden. Deze laatste dagen zult ge met nieuwsgierigheid over al die heldenfeiten gelezen hebben van ons dapper leger en er met een zekere fierheid aan fransche over gesproken hebben. “Ils sont un peu là” moet ge weten onze jagertjes en piotjes. Duitsche krijgsgevangene zegden: “Belgen zijn geen Portugeezen”. Ze hebben het precies ondervonden ook. Onzeglijk groot was het aantal lijken – men zou gezegd hebben [dat] een uitgegoten zak boonen. Weinig van onze mannen zijn gesneuveld, eenige gekwetst. Ik ken ook drie Zarrenaars die als krijgsgevangenen naar Duitschland meegevoerd zijn.
Met Duitsche gekwetste heb ik ook gesproken. Ze zijn langs Cortemarck en Handzaeme gekomen – hebben eenige dagen in Zarren verbleven. Er is weinig schade in ’t dorp; enkel van bommen op sommige huizen. Sinds lang zijn de menschen weg – waar naartoe heb ik niet kunnen weten.
Nu zijn er hier overal aanplakbrieven uitgeplakt waarbij de menschen verzocht worden de dorpen die aan ’t front palen te ontruimen – ’t zijn dezelfde van verleden jaar – de menschen moeten naar Frankrijk; mogen slechts 25 kilo bagage meenemen. Ze moeten alle in brand [?] laten; het is immers verboden iets naar andere dorpen te vervoeren en er te gaan wonen. Ge kunt wel denken dat dit alles wat meer opspraak verwerkt dan verleden jaar en niet zonder reden; nochtans zullen het misschien de laatste zijn die er toch vanonder trekken.
Mijn broeder Constant is nu Brigadier. Hij stelt het goed. Tegenwoordig liggen we te ver van Bulskamp om er henen te gaan.
Ik groet U allen.
Dankbaar-genegen,
Cyriel Deruytter
Z322-EM.T
Den 8sten van Mariamaand 1918
Zeer geachte Vrinden,
Gisteren eerst is mij uwen brief van 2den Mei geworden. Daar het reeds eenigen tijd was dat ik door iedereen van brieven verlaten scheen, was hij mij nog meer welkom dan ooit. Mijns denkens leeft ge grootelijks onder den invloed van ’t schrijven van Burgers van ’t front die over ’t algemeen de zaken slechter opvatten dan de soldaten van ’t minste dat er voor handen is. Wat de toestand betreft: misschien kan te pessimist optimist en te rooskleurig de zaken inzien als ik U zeg dat ’t grootste gevaar voor insluiting van’t leger geweken weg is en de doorbraak van de moffen voor goed gestuit zelfs na de inname van ons hoogtepunt in Vlaaderen; t.t.z. de Kemmelberg. Alle gevaar is, mijns inziens, nog niet gewerken en de duitschers zullen ’t ijzer misschien nog wel een klop trachten te geven terwijl dat ze ’t nog onder vuur houden. Eén zaak is echt en verzekerd, voor gelijk wat offensief, dat we ze verwachten in volle gereedschap, met al de beschikbar reserve van mannen en munities
(rest ontbreekt)
Zarren, 5 juni 1919
Goede Constant,
Gisteren hebben wij Uw briefje met veel voldoening ontvangen en met veel belangstelling gelezen. Daarin vernemen wij dat gij zonder tegenslagen en in volle gezondheid in Duitschland aangekomen zijt. Wij hopen ook U in ’t korte terug te zien.
Deze week hebben wij veel bekomen in ’t Komiteit: spek, smout, rijst, koffie, cristallisee-suiker, bloem, melkdozen, enz. Maria heeft 3 dagen helpen bestellen aan 4 fr. per dag.
Gisteren ben ik naar Henri Claeys’ en nonkel Gusten’s geweest. Daar gaat alles goed en vele groetenissen voor u. Toekomende week komen Julia en Louise naar huis van Frankrijk. Julia van nonkel Edmond is gisteren binnengegaan in het klooster van Heule. Over twee dagen heeft tante Julie van Cortemarck hare bil gebroken en Dr. Jacques vreest dat, gezien haren hoogen ouderdom, dit zou kunnen hare dood kosten. Hoe jammer, niet waar? Bid veel voor haar genezing.
Urbanie Pieters trouwt zaterdag en 8 dagen met Marcel Leroy uit Poperinge. Siesen Theuninck is Donderdag berecht (pleuris). Ander bijzonder nieuws weet ik niet voor het oogenblik.
Wij wenschen U eenen zaligen hoogdag van Sinxen. Ontvang onze beste groetenissen en mijnen vaderlijken zegen.
Uw zeer genegen vader,
C. Deruytter
P.S. Alidor Verhaeghe trouwt binnen 14 dagen.
Siesen Theuninck is overleden.
Maria en Louise zijn gisteren naer het front geweest (Woumen en Merckem) met Laura Ghekiere en Laura Tuytten. Eugenie Taveirne (Steenstraat) is erg verbrand van vuur te maken met hout waarin poeier zat (Duitsche list). Haar zoon Jules is gekwetst door op eenen obus te rijden buiten zijn weet op het land.
Beste Vriend,
“tu écris à ta bonne amie” woorden van een klein waaltje volontaire dat hier juist voor mij zit in een café bij ’t Hospitaal, ge kent reeds door die woorden den geest van ’t leger en ge kunt u reeds inbeelden welk figuur ik maag midden al dat volk. Er zijn hier nogthans allerbeste jongens, doch de ander zijn er ook talrijk. Ik heb reeds bij kerels geweest die voor mij de laagste waren die ge kunt uitdenken. Doch ja met de genade Gods kunt ge door alles geraken. Jammer dat we bijna nooit in de kerk geraken om mis te hooren en te Communie te gaan. Gedurende den dag hebben we weinig werk. Ik ben te Antwerpen in ’t militair hospitaal in de compagnie d’administration als ambulancier.
M. Destrooper, Jos Dorvillers zijn hier ook. ’t is aangenaam. We krijgen nu onderrichtingen van den geneesheer over het rood kruis. ’t Is te hopen dat we weldra naar ’t slagveld zullen mogen gaanom de gekwetsten op te rapen en te verzorgen. Er is er zooveel goeds te doen.
Nu ook gedurende den vrijen tijd rooken we hier lijk turken, omtrent den avond mogen we s’avonds van 6 tot 9u in stad gaan. Gewoonlijk ga ik gaan eten wat ik somtijds kosteloos krijg hetzelfde voor de cigaren, in menige winkels mogen we binnen en er kosteloos nemen. Het volk is zeer medegaande met ons, ‘t is waarlijk schoon en aandoenlijk.
In ’t Hospitaal krijgen we 3maal daags eten ’s morgens te 6u brood en koffie, middagmaal te 10 ½ soep en één schel rosbeef, avondmaal 4 ½ ratatouille gestoofde aardappels + 1 glas bier en daarmede is het alles. Ik stel het wel. Het doet wat aardig zoo samen te slapen in de gemeente scholen op harde matrasseen en dat omtrent half gekleed. Doch over alles moeten we, want eens op ’t slagveld ’t zal nog slechter zijn.
Hoe gaat het nog met u. Spijtig dat we ons nu gedurende ’t verlof niet meer zullen zien want waarschijnlijk dat we nog voor eenigen tijd weg zijn… in alle geval verwacht ik nieuws van u, en ’t moet eenen langen brief zijn van minstens 8 kanten. ’t Zal voor mij een alleraangenaamst tijdverdrijf zijn al dat nieuws te lezen. Hoe gaat het nog met uwen vader en Constant. Ik vergeet u en hen in mijne gebeden niet. Bid veel, bid veel voor mij en de mijnen want ge begrijpt dat het noodig is. Ten anderen ‘t is het beste dat we voor elkander kunnen doen.
Veel groeten aan alle kennissen en vrienden.
Tuus in Christo,
Karl Coussement
Oremus pro invicem semper ubique
Adres: K. Coussement
3me corps de volontaires
compagnie d’administration
hôpital militaire
Antwerpen
Antwoord zoo vroeg mogelijk want we kunnen iederen dag vertrekken.